ECLI:NL:GHAMS:2013:5223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
200.098.276
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door gebrekkige riolering en verlaagde grondwaterstand

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Ouder-Amstel voor schade aan de fundering van de woning van [appellant], die hij stelt te hebben geleden door een langdurig verlaagde grondwaterstand. Deze verlaagde grondwaterstand zou het gevolg zijn van lekkage in het riool in de nabijheid van zijn woning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gemeente niet aansprakelijk was en de vorderingen van [appellant] had afgewezen. [appellant] is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.

De gemeente heeft betoogd dat de vordering van [appellant] is verjaard, omdat hij de gemeente al in 1995 aansprakelijk had gesteld. Het hof oordeelt echter dat [appellant] pas in 1998, na het uitbrengen van een rapport door een ingenieur, voldoende inzicht had in de schade om een rechtsvordering in te stellen. Het hof volgt daarmee het oordeel van de rechtbank dat de verjaringstermijn pas in 1998 is gaan lopen.

Daarnaast heeft het hof de vraag behandeld of de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de schade aan de fundering. Het hof verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad waarin dezelfde problematiek aan de orde was. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over deze kwestie verder toe te lichten in een akte. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen, waarbij elke nadere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.098.276/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 448081 /HA ZA 10-113
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van: 12 maart 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
tevens incidenteel GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OUDER-AMSTEL,
zetelend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
tevens incidenteel APPELLANTE,
advocaat:
mr. S.A.B. Boerte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 november 2011 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2010 en 24 augustus 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende akte uitlating in principaal appel, met een productie.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad, met beslissing over de proceskosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis in principaal appel en niet-ontvankelijkheid van [appellant] in incidenteel appel, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het vonnis van 24 augustus 2011 onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil – met uitzondering van het door [appellant] onder punt 24 memorie van grieven vermelde - en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Met inachtneming van de opmerkingen van [appellant] en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant] is sinds 1978 eigenaar en bewoner van het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het woonhuis). Het woonhuis is gebouwd rond 1936 en is gefundeerd op houten palen.
2.2
Onder het wegdek van de [adres] en de aangrenzende [adres] in [woonplaats] is in de periode 1930/1940 door de gemeente een betonnen rioleringsstelsel aangelegd.
2.3
De gemeente is bezitter van de riolering in de zin van art. 6:174 BW.
2.4
De gemeente heeft de riolering ter plaatse regelmatig laten inspecteren door een gespecialiseerd bedrijf, Zegwaard. Er zijn inspecties uitgevoerd in 1986 (meerdere keren), in 1995 (twee maal) en op 7 augustus 1997. Bij een inspectie in 1995 is een lekkage aangetroffen in de klasse A1-4 van het NEN 3399 classificatiesysteem.
2.5
De in 1995 geconstateerde lekkage klasse A1-4 is begin 1996 hersteld.
2.6
Bij de in 1997 uitgevoerde inspectie is een lekkende inlaat aangetroffen, die begin 1998 is hersteld.
2.5
In opdracht van [appellant] is met medewerking van de gemeente onderzoek gedaan naar de door [appellant] gestelde lage grondwaterstand in de directe omgeving van zijn woning en de mogelijk oorzaken daarvan. Naar aanleiding van dit onderzoek is in januari 1998 door [X], als student verbonden aan de TU Delft, een schriftelijk rapport uitgebracht (hierna: het Rapport 1998). In de conclusies van het Rapport 1998 is onder meer het volgende vermeld:
“In de eerste fase is een verklaring gezocht voor een daling van het grondwaterpeil in [woonplaats]. Uit het onderzoek blijkt dat deze daling waarschijnlijk wordt veroorzaakt door een lek in het rioolstelsel in de [adres] waardoor deze een drainerende werking op de omgeving heeft. (…) De lekkage wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat grondwater tussen de voeg door het riool instroomt.
Uit het grondwatermodel blijkt dat de lekkage globaal 2,5 m3 grondwater per dag onttrekt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in een gebied met een slechtdoorlatende ondergrond een geringe lekkage van het rioolstelsel reeds een sterke daling van het grondwaterpeil kan veroorzaken. Een bij rioolstelsels veel voorkomend verschijnsel, zoals de zogenaamde zwetende voeg, een benaming voor een geringe hoeveelheid grondwater die via een voeg het riool instroomt, kan daardoor een niet te verwaarlozen daling van het grondwater veroorzaken.”
2.7
De gemeente heeft begin 1999 besloten om de riolering te vernieuwen. Na een inspraakprocedure en genomen verkeersmaatregelen is in 2000 met de werkzaamheden begonnen. De betonnen buizen zijn vervangen door buizen van pvc. In 2001 is het riool in de directe omgeving van de woning van [appellant] geheel vernieuwd.
2.8
Bij brief van 8 december 2001 heeft [appellant] de gemeente aansprakelijk gesteld voor funderingsschade.
2.9
Bij brief van 18 juli 2002 heeft de gemeente onder meer aan [appellant] het volgende geschreven:
“In 1995 werd door een aantal bewoners in de [adres] geconstateerd dat de grondwaterstand in de [adres] en de [adres] te laag stond.
Naar aanleiding van klachten hierover zijn destijds door de gemeente diverse onderzoeken uitgevoerd. (….) Behoudens enkele kleine gebreken, die direct zijn hersteld, werd er bij deze inspecties geen noemenswaardige schade aan het riool geconstateerd.
(…)
Inmiddels is in het kader van het groot onderhoud het gemeentelijke hoofdriool in de [adres] en [adres] vervangen en is het oude riool gesloopt of volgeschuimd met beton. (…)
Uit metingen die onlangs zijn gedaan is gebleken dat de grondwaterstand in de [adres] en [adres] is gestegen tot een normaal niveau (60 à 70 cm onder het maaiveld. Hieruit kan worden afgeleid dat de lage grondwaterstand mogelijk toch is veroorzaakt door een gebrek in het gemeentelijk hoofdriool dat bij de inspecties over het hoofd is gezien.
Indien u door de lage grondwaterstand aantoonbare schade heeft geleden, verzoek ik u dit bij de gemeente te melden zodat de aansprakelijkheidsverzekering van de gemeente hierover kan worden geïnformeerd.”
2.1
[appellant] heeft hierop facturen gezonden aan de gemeente, waarna de gemeente een bedrag van € 3.357,97 aan hem heeft vergoed, zo blijkt uit een brief van de gemeente van 2 mei 2003.
2.11
In opdracht van [appellant] heeft ingenieursburo Fugro in 2006 een onderzoek ingesteld naar de staat van de fundering van zijn woning. In het rapport is vermeld dat alle onderzochte houten funderingspalen in meer of mindere mate zijn aangetast en dat het uitvoeren van funderingsherstel een terechte maatregel is.
2.12
De gemeente heeft expertisebureau GAB Robins Risk Analysis Services B.V. (G-RAS) opdracht gegeven te onderzoeken welke factoren ter plaatse van de [adres] van invloed kunnen zijn geweest op de grondwaterspiegel vanaf 1935. Op basis van het uitgebrachte rapport is in een schrijven van G-RAS van 10 mei 2007 aan de gemeente onder meer het volgende vermeld:
“Zoals uit het feitenrapport blijkt zijn er vier overheersende invloeden van toepassing op deze kwestie:
-
het ontwerp van de fundering is kwetsbaar ten aanzien van grondwaterstandvariaties (de marge tussen de bovenzijde van de paal en het oppervlaktewater is te klein);
-
het polderpeil is sinds 1935 meerdere malen verlaagd ten opzichte van het peil van 1935 (de gemeente is niet de beheerder van het oppervlaktewater, dat is het waterschap);
-
er zijn sinds 1935 diverse factoren die grondwaterstandverlagend zijn geïntroduceerd die (hoewel beïnvloedbaar) voor een deel autonoom zijn.
-
de rioolleiding is weliswaar lek geweest, maar in kwantitatieve zin kan niet adequaat de invloed daarvan worden vastgesteld;
(…)
Het peilbeheer in het oppervlaktewater wordt verzorgd door andere instanties dan de gemeente. Er zijn sinds 1935 diverse autonome processen in gang gezet die hebben geleid tot invloeden die de grondwaterstand verlagen:
-
de begroeiing is aanzienlijk toegenomen;
-
het percentage verharding dat op het riool afwatert is toegenomen;
-
er is open water door demping onttrokken;
-
het waterpeil is verlaagd.
(…)
Het aspect ‘drainererend’ riool is één aspect temidden van een aantal min of meer autonome invloeden die in principe het grondwaterpeil kunnen verlagen. Er zijn weliswaar aanwijzingen, maar er is niet vastgesteld welke bijdrage de lekkage van het riool heeft bewerkstelligd in het lager zijn van de grondwaterstand. Daarnaast is de relatie tussen aantasting fundering en lagere grondwaterstand niet zeker, met name niet omdat de fundering nog zeker niet is afgeschreven.
Conclusie
Een en ander overzien is het standpunt dat de gemeente niet aansprakelijk is voor deze problematiek een adequate conclusie. (…)”
2.13
Bij brieven van 3 december 2006 en 23 september 2009 heeft de raadsman van [appellant] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de kosten van funderingsherstel alsmede de kosten van vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.
De gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor schade ten belope van € 64.380,93, vermeerderd met rente en kosten, die [appellant] stelt te hebben geleden aan de fundering van zijn woning als gevolg van een langdurig verlaagde grondwaterstand vanaf of omstreeks 1995. Volgens [appellant] is deze langdurig verlaagde grondwaterstand het gevolg van lekkage in het riool in de nabijheid van zijn woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet aansprakelijk is en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
Hiertegen is het hoger beroep van [appellant] gericht. Het incidenteel appel richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van het beroep op verjaring door de gemeente.
3.2
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of de vordering van [appellant] is verjaard, nu dit het meest verstrekkende verweer is van de gemeente.
De gemeente stelt hiertoe dat [appellant] de gemeente al bij schrijven van 30 mei 1995 aansprakelijk heeft gesteld voor de gevolgen van het (te) lage grondwaterpeil. In de brief van [appellant] van 8 december 2001 wordt dit nog bevestigd. Om die reden, zo stelt de gemeente, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de verjaringstermijn pas in 1998 is gaan lopen.
3.3
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat [appellant] pas in 1998, na het Rapport 1998 van Van der Lee, een voldoende mate van inzicht in de schade had om daadwerkelijk in staat te zijn een rechtsvordering in te stellen. Pas in dat rapport werd immers voor [appellant] voldoende duidelijk dat er een verband bestond, althans kon bestaan, tussen het lage waterpeil en een lekkage in de riolering. Dat [appellant] de gemeente al eerder aansprakelijk heeft gesteld, doet daaraan niet af, nu de gemeente onvoldoende heeft gesteld ten betoge dat in deze eerdere aansprakelijkheidsstelling het bedoelde verband en de daarop gebaseerde aansprakelijkheid van de gemeente ook al bekend was.
Het beroep op verjaring faalt.
3.4
Met betrekking tot de vraag of de gemeente op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk is voor schade aan de fundering van [appellant], overweegt het hof het volgende.
Na het wisselen van de stukken in deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2012 (LJN BX7487) een arrest gewezen waarin dezelfde problematiek aan de orde is, namelijk opstalaansprakelijkheid van een gemeente voor gestelde gebreken aan de riolering. Nu partijen bij het opstellen van hun processtukken nog geen rekening hebben kunnen hebben met hetgeen de Hoge Raad in deze zaak heeft beslist, acht het hof het aangewezen hen hiertoe alsnog in de gelegenheid stellen.
Het hof zal daarom de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door partijen, waarin zij op die vraag kunnen ingaan. Het is het meest praktisch wanneer partijen hun akte gelijktijdig nemen, maar deze op voorhand in concept aan elkaar toezenden, zodat zij rekening kunnen houden met het standpunt van de wederpartij.
3.5
Het hof zal iedere nadere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 9 april 2013 voor het nemen van een akte aan zowel de zijde van [appellant] als de gemeente;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.