Uitspraak
mr. M. Meijjerte Amsterdam,
1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],
mr. M.W. Koolete Amsterdam,
mr. R.P.J. Ter Haseborgte Amsterdam,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1bestrijdt Admost dat [geïntimeerde sub 1] een dringende reden had op grond waarvan hij bevoegd was de arbeidsovereenkomst tussen partijen met onmiddellijke ingang op te zeggen zoals hij heeft gedaan. Daarmee valt Admost het andersluidende oordeel van de kantonrechter aan. De grief slaagt. Hiertoe is het volgende bepalend.
grief 2betoogt Admost dat zij, gezien het ontbreken van een dringende reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde sub 1] en anders dan door de kantonrechter aangenomen, rechten kan ontlenen aan het non-concurrentiebeding en dat [geïntimeerde sub 1] wegens overtreding van dat beding – door zijn indiensttreding bij OMG – de door Admost gevorderde boete van € 70.000,- verschuldigd is geworden. Of Admost op grond van het non-concurrentiebeding enig recht tegenover [geïntimeerde sub 1] kan doen gelden en of laatstgenoemde (enig deel van) de gevorderde boete verschuldigd is geworden, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of [geïntimeerde sub 1] dat beding door in dienst te treden bij OMG daadwerkelijk heeft overtreden. Admost heeft nagelaten haar stellingen op dit punt voldoende te onderbouwen met feiten waaruit dit laatste kan volgen. Haar stelling in de memorie van grieven (onder 3) dat zij ‘de zaak in zijn geheel’ aan het hof wil voorleggen, volstaat hiervoor niet, ook niet voor zover Admost met die stelling wil verwijzen naar hetgeen zij in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg (in het bijzonder onder 11) ter zake van de gestelde overtreding van het non-concurrentiebeding heeft aangevoerd. [geïntimeerde sub 1] heeft in de conclusie van antwoord in conventie (onder 41 tot en met 53) namelijk uitgebreid en concreet betwist dat hij in strijd met het non-concurrentiebeding heeft gehandeld. Vooral gelet hierop had het op de weg van Admost gelegen om in hoger beroep nader toe te lichten op grond van welke feiten zij, in weerwil van die betwisting, van mening is dat [geïntimeerde sub 1] het non-concurrentiebeding heeft overtreden. Nu Admost dit heeft nagelaten, faalt de grief reeds bij gebrek aan voldoende onderbouwing van en toelichting op haar vordering. Het onder 3.3 genoemde arrest van 16 augustus 2011 van dit hof, waarnaar Admost in de inleidende dagvaarding (onder 13) en in de memorie van grieven (onder 17) heeft verwezen, maakt dit niet anders: dat arrest bevat naar zijn aard slechts voorlopige oordelen en beslissingen, die in de huidige bodemprocedure niet bindend zijn.
grief 3komt Admost in algemene zin op tegen de afwijzing van haar vorderingen door de kantonrechter, met
grief 4tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde sub 1]. Uit de beoordeling van de vorige grieven onder 3.6 tot en met 3.10 volgt dat deze grieven gedeeltelijk slagen – namelijk voor zover de vorderingen zijn gegrond op de af- respectievelijk de aanwezigheid van een dringende reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde sub 1] – en voor het overige falen. Grief 3 faalt ook voor zover Admost daarmee wil opkomen tegen de afwijzing van haar vordering tot verklaring voor recht dat OMG door met [geïntimeerde sub 1] een arbeidsovereenkomst aan te gaan jegens Admost onrechtmatig heeft gehandeld: die vordering stoelt immers op de stelling dat [geïntimeerde sub 1] het non-concurrentiebeding heeft overtreden en dat is in dit hoger beroep, zoals hiervoor is overwogen, niet komen vast te staan. Admost en [geïntimeerde sub 1] hebben geen voldoende concrete feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Hun bewijsaanbiedingen worden daarom, als niet ter zake dienend, gepasseerd.
4.Beslissing
€ 1.788,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de zojuist genoemde kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
J. Blokland en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2013.