ECLI:NL:GHAMS:2013:983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.092.258-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van schade-uitkering in faillissement en aansprakelijkheid van assurantietussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de curator in het faillissement van [X] tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De curator is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 6 april 2011, waarin de rechtbank de vorderingen van de curator heeft afgewezen. De curator vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen zal toewijzen. De zaak betreft de verdeling van een schade-uitkering van € 2.000.000,00 die is bereikt met Rabobank Amsterdam na een brand in het pand dat door [X], [geïntimeerde sub 1] en [Y] werd geëxploiteerd. De curator stelt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hun aandeel in de schade-uitkering moeten aanwenden voor de betaling van een vordering van Beleggingsmaatschappij Aalingshoven B.V. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, wat de curator in hoger beroep aanvecht. De partijen hebben hun standpunten ingenomen en bewijs aangeboden. Het hof heeft de zaak aangehouden om te wachten op beslissingen in samenhangende procedures en zal de zaak op 16 juli 2013 opnieuw behandelen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.092.258/01
zaaknummer rechtbank: 171426 / HA ZA 10-966
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2013
inzake
[APPELLANT],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X],
domicilie kiezende te [plaats],
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. W.J.J. Lamers te Amsterdam,

2.[GEÏNTIMEERDE SUB 2],

in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam van [Y],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.L. Berkel te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de curator, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
De curator is bij dagvaarding van 29 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 april 2011, gewezen tussen hem als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, [geïntimeerde sub 1] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie en [geïntimeerde sub 2] als gedaagde in conventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord van [geïntimeerde sub 2], met een productie;
  • memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde sub 1], met producties;
  • memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte uitlating producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De curator heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen zoals in de memorie van grieven verwoord, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 1] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel hoger beroep tot vernietiging daarvan voor zover geen rekening is gehouden met de door hem in het kader van de procedure tegen Interpolis gemaakte kosten en tot veroordeling van de curator tot betaling van € 5.128,56 een en ander met beslissing over de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde sub 2] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
De curator heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
Op of omstreeks 9 september 1993 hebben [X], [geïntimeerde sub 1] en [Y] (hierna: [Y]) een samenwerkingsovereenkomst gesloten – schriftelijk vastgelegd op 25 maart 1994 – strekkende tot gezamenlijke aankoop van het pand aan de [adres] (hierna: het pand) en tot het daarin exploiteren van een restaurantbedrijf. Het pand is eind 1993 door hen aangekocht.
2.3.
Bij notariële akte van 8 november 1993 hebben [X], [geïntimeerde sub 1] en [Y] aan Rabobank Amsterdam op het pand het recht van hypotheek verleend, als zekerheid voor de door Rabobank Amsterdam verstrekte financieringen. [X], [geïntimeerde sub 1] en [Y] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen.
2.4.
Op 23 december 1994 is het restaurant gesloten en op 9 maart 1995 is de inventaris executoriaal verkocht.
2.5.
Bij notariële akte van 6 april 1995 heeft Rabobank Amsterdam de (resterende) vordering op [X], [geïntimeerde sub 1] en [Y] zoals die voortvloeit uit de financieringsovereenkomsten overgedragen aan Beleggingsmaatschappij Aalingshoven B.V. (hierna: Aalingshoven).
2.6.
In de nacht van 8 op 9 juli 1995 is het pand ernstig door brand beschadigd.
2.7.
[X] is op 12 september 1995 in staat van faillissement verklaard.
2.8.
[Y] is op of omstreeks 22 februari 2000 overleden.
2.9.
Interpolis, de opstal- en inventarisverzekeraar van het pand, heeft na de brand geweigerd tot uitkering onder de verzekering over te gaan. De curator heeft Rabobank Amsterdam in haar hoedanigheid van assurantietussenpersoon in verband daarmee tot schadevergoeding aangesproken. Het hof heeft bij arrest van 5 januari 2006 (rolnummer 1153/04) in de procedure tussen Rabobank Amsterdam en de curator geoordeeld dat Rabobank Amsterdam toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantietussenpersoon door onvoldoende te waken over de verzekeringsbelangen van [X], [geïntimeerde sub 1] en [Y] en uit hoofde daarvan jegens hen tot schadevergoeding is gehouden.
2.10.
Rabobank Amsterdam heeft vervolgens met [X], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] een schikking bereikt voor een bedrag van € 2.000.000,00 (hierna: de schade-uitkering). Daarvan kwam € 482.904,83 uitsluitend toe aan de boedel. Dit bedrag is overgemaakt op de faillissementsrekening van de curator. Het restant van € 1.517.095,17 is op een door [X], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gezamenlijk beheerde rekening bij ABN Amro overgemaakt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze procedure kort gezegd over de verdeling van de schade-uitkering tussen de deelgenoten [X] (c.q. de boedel), [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. De curator heeft in het kader van de verdeling onder andere gevorderd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hun aandeel in de schade-uitkering dienen aan te wenden voor de betaling van de hierboven in r.o. 2.5 genoemde vordering van Aalingshoven. Dat onderdeel van de vorderingen van de curator is door de rechtbank bij het bestreden vonnis afgewezen.
3.2.
Bij het hof zijn onder zaaknummers 200.014.179/01, respectievelijk 200.014.112/01 de procedures aanhangig van de curator tegen Aalingshoven, respectievelijk Aalingshoven tegen de curator. Deze procedures zien met name op de vaststelling van de hoogte van de vordering die Aalingshoven geldend kan maken in het faillissement van [X].
3.3.
Om te voorkomen dat tegenstrijdige uitspraken worden gewezen, zal het hof eerst inhoudelijk beslissen in de zaken met zaaknummers 200.014.179/01 en 200.014.112/01. Dat wordt in één arrest gedaan dat eveneens vandaag wordt uitgesproken. In afwachting daarvan zal het hof de onderhavige procedure aanhouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte (eerst de curator en vervolgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) uit te laten over die uitspraken en de betekenis daarvan voor de onderhavige zaak.
3.4.
Bij het hof zijn tevens aanhangig de zaken van Aalingshoven en [geïntimeerden] tegen [Z] (zaaknummer 106.000.699/02) en die van de curator tegen [geïntimeerde sub 1] (zaaknummer 200.014.171/01). Die zaken hangen direct of indirect samen met de twee eerder genoemde zaken en/of de onderhavige zaak. Bij de te nemen akte dienen partijen zich, voor zover hun dat aangaat, ook over de gevolgen van de uitspraken in de zaken met zaaknummers 200.014.179/01 en 200.014.112/01 voor deze twee laatstgenoemde procedures uit te laten. Tevens dienen partijen het hof bij gelegenheid van hun akte te informeren over mogelijke andere aanhangige procedures die met de onderhavige problematiek te maken hebben en voor de door het hof te nemen beslissingen relevant zouden kunnen zijn (de curator maakt onder andere melding van een procedure bij de rechtbank ’s-Gravenhage tussen Aalingshoven en [geïntimeerde sub 2]).
3.5.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 16 juli 2013. De meest gerede partij kan verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 juli 2013 voor akte aan de zijde van de curator met de hiervoor in rechtsoverweging 3.3 en 3.4. omschreven doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2013.