GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Meyst-Michels te Utrecht,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman te Zwaag.
De partijen worden hierna Aegon en [ geïntimeerde ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 27 april 2012 is Aegon in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Alkmaar van 1 februari 2012, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 124869 / 10-1077 gewezen tussen haar als gedaagde en [ geïntimeerde ] als eiseres. De dagvaarding bevat de grieven.
Aegon heeft op de rolzitting van 15 mei 2012 overeenkomstig de dagvaarding vijf grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest het vonnis geheel, dan wel gedeeltelijk zal vernietigen en onder meer over zal gaan tot benoeming van een arbeidsdeskundige tot vaststelling van de schadepost verlies aan arbeidsvermogen, althans het onderzoek van de reeds benoemde arbeidsdeskundige met betrekking tot deze schadepost zal uitbreiden, met veroordeling van [ geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
Daarop heeft [ geïntimeerde ] bij memorie een niet-ontvankelijkheidsverweer opgeworpen, de grieven bestreden, producties overgelegd en in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep vier grieven voorgesteld. In het principaal hoger beroep heeft [ geïntimeerde ] geconcludeerd dat Aegon niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, althans de grieven dienen te worden verworpen, met veroordeling van Aegon in de kosten van beide instanties. Onder de voorwaarde dat Aegon ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep concludeert [ geïntimeerde ] in het incidenteel hoger beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot vaststelling van enkele feitelijke omstandigheden en tot vaststelling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding zoals in deze memorie staat vermeld, met veroordeling van Aegon in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
Aegon heeft bij memorie geantwoord in het incidenteel hoger beroep en geconcludeerd tot verwerping daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ geïntimeerde ] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, vermeerderd met rente en nakosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De ontvankelijkheid van Aegon in hoger beroep
2.1. Het vonnis waarvan beroep maakt in het dictum niet geheel of gedeeltelijk een einde aan het geding tussen partijen en is daarmee een tussenvonnis. Op grond van artikel 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis in beginsel uitgesloten. Een uitzondering op deze hoofdregel is aan de orde als de rechter die de uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald, hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een daartoe strekkend verzoek dat binnen de beroepstermijn is gedaan.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [ geïntimeerde ] gesteld dat Aegon bij brief van 21 februari 2012 gericht aan de rechtbank heeft verzocht in te stemmen met hoger beroep tegen het vonnis van 1 februari 2012. [ geïntimeerde ] stelt dat zij vervolgens verwachtte dat de rechtbank haar in de gelegenheid zou stellen te reageren op dit verzoek van Aegon. Dat is evenwel niet gebeurd. Wel kreeg de advocaat van [ geïntimeerde ] op 23 februari 2012 van de griffie van de rechtbank telefonisch de mededeling dat tussentijds hoger beroep was toegestaan. Daarop heeft [ geïntimeerde ] alsnog bij brief van 23 februari 2012, per fax verzonden, primair bezwaar gemaakt tegen het instellen van tussentijds hoger beroep en subsidiair verzocht incidenteel hoger beroep tegen dit vonnis te mogen instellen. Op deze brief heeft [ geïntimeerde ] vervolgens geen reactie van de rechtbank gekregen. De zaak was ook niet meer te raadplegen in het roljournaal. [ geïntimeerde ] heeft vervolgens uit een opgevraagd rolbericht (naar het hof begrijpt: een afschrift van het roljournaal) moeten afleiden dat haar verzoek, om aan Aegon de toestemming tot het instellen van tussentijds hoger beroep te onthouden, door de rechtbank was afgewezen. Uit dit afschrift van het roljournaal valt verder af te leiden dat het verzoek van Aegon is gehonoreerd, echter zonder dat [ geïntimeerde ] op dat verzoek door de rechtbank is gehoord, aldus [ geïntimeerde ].
2.3. Op grond van het voorgaande en onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2004 (LJN: AL7051) stelt [ geïntimeerde ] dat Aegon niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, omdat toestemming voor het instellen van tussentijds hoger beroep is gegeven zonder dat de rechtbank - zoals vereist - haar over dit verzoek heeft gehoord. Verder acht [ geïntimeerde ] aan twijfel onderhevig of de rechters die het vonnis hebben gewezen wel tussentijds hoger beroep hebben opengesteld. De telefonische mededeling van de griffie en de aantekening in het roljournaal acht zij daartoe onvoldoende.
2.4. Het hof overweegt het volgende. Uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat de rechter nadat hij uitspraak heeft gedaan, desverzocht en na de wederpartij op het verzoek te hebben gehoord, kan bepalen dat hoger beroep kan worden ingesteld vóór de einduitspraak. Een zodanig verzoek dient in het belang van een goede procesorde binnen de beroepstermijn te worden gedaan. De rechter hoeft zijn beslissing op het verzoek, waarmee hij een bevoegdheid uitoefent die aan zijn procesbeleid is overgelaten, niet te motiveren. Bij de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het in artikel 337 lid 2 Rv besloten verbod, mag het feit dat de zaak inmiddels reeds in de hogere instantie aanhangig is gemaakt, geen rol spelen.
2.5. Aegon is in de memorie van antwoord in incidenteel appel onder verwijzing naar de instructie van het hof uitsluitend ingegaan op de grieven in incidenteel appel en heeft niet gereageerd op het niet-ontvankelijkheidsverweer van [ geïntimeerde ]. Aldus is niet bekend op grond waarvan volgens Aegon kan worden aangenomen dat tussentijds hoger beroep is opengesteld. Uit het door [ geïntimeerde ] gestelde volgt dat rekening moet worden gehouden met tussentijdse openstelling van het hoger beroep. Vooralsnog is echter onduidelijk hoe die beslissing tot stand is gekomen, met name of [ geïntimeerde ] al of niet op het verzoek van Aegon is gehoord en of die beslissing door een of meer rechters is genomen. Gelet op het niet-ontvankelijkheidsverweer van [ geïntimeerde ] zal het hof Aegon in de gelegenheid stellen bij akte te onderbouwen dat ontheffing is verleend van het in artikel 337 lid 2 Rv besloten verbod tot tussentijds hoger beroep. [ geïntimeerde ] mag daarop reageren bij antwoordakte. Het hof merkt nu reeds op dat, indien Aegon in het principaal hoger beroep ontvankelijk is, [ geïntimeerde ] tevens bevoegd is incidenteel hoger beroep in te stellen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit de omstandigheid dat principaal hoger beroep is ingesteld.
2.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 12 maart 2013 voor akte aan de zijde van Aegon tot het hiervoor in r.o. 2.5 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, G.B.C.M. van der Reep en J.W. Hoekzema en op 12 februari 2013 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.