arrest
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.100.085/01
zaak-/rolnummer rechtbank Alkmaar : 125300 / HA ZA 10-1125
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2013
[ APPELLANT ],
wonend te [ woonplaats ],
APPELLANT,
advocaat: mr. I.N.A. Denninger te Haarlem,
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ appellant ] en Liander genoemd.
[ appellant ] is bij dagvaarding van 7 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 13 juli 2011, gewezen tussen Liander als eiseres en [ appellant ] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 maart 2013 doen bepleiten, [ appellant ] door mr. Denninger, voornoemd en Liander door mr. S.J.H van de Kant, advocaat te Arnhem, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
[ appellant ] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Liander zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Liander heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2. Liander is de regionale netbeheerder van verschillende elekriciteitsnetten, onder meer in Noord-Holland.
2.3. [ appellant ] is woonachtig op een perceel met het adres [ adres ] (hierna: het perceel). Op dit perceel bevinden zich onder meer een woonhuis en een schuur. De partner van [ appellant ] exploiteert ter plaatse een leliekwekerij.
2.4. Liander draagt zorg voor het transport van electriciteit ten behoeve van het perceel. De registratie daarvan vindt plaats met behulp van een elektriciteitsmeter (hierna: de meter). Het woonhuis en de schuur zijn elk voorzien van een eigen meter.
2.5. Liander heeft aan [ appellant ] gedurende een langere periode facturen verzonden voor het transport van electriciteit naar het perceel. [ appellant ] heeft deze facturen voldaan.
2.6. Op 31 maart 2010 werd op het perceel, meer in het bijzonder in een gedeelte van de schuur, een hennepplantage aangetroffen. Een bij Liander dan wel bij Liandon Meetbedrijf werkzame fraudespecialist heeft op verzoek van en in samenwerking met de politie een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting. Hierbij is de meter van de schuur verwijderd en de toevoer onderbroken. De desbetreffende specialist heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport. Hierin is onder meer vermeld dat de meter is gemanipuleerd en dat de meter niet voorzien was van de originele door de fabriek aangebrachte ijkzegels.
2.7. Liander heeft op 13 april 2010 aangifte gedaan tegen [ appellant ] wegens het veroorzaken van een gevaarlijke situatie en diefstal van energie.
2.8. Bij brief van 17 april 2010 heeft Liander [ appellant ] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade en heeft zij hem gesommeerd om een bedrag van € 43.402,28 te betalen. Aan deze sommatie heeft [ appellant ] geen gehoor gegeven.
2.9. Bij vonnis ex artikel 36e WvSr. van 26 april 2012 is [ appellant ], nadat hij bij vonnis van 2 november 2011 is veroordeeld voor het telen van hennep in de periode 22 januari 2010 tot 31 maart 2011, veroordeeld om € 76.697,-- te betalen aan de Staat ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.1. Liander vordert in deze procedure betaling van € 43.402,28, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van Liander toegewezen tot een bedrag van € 36.472,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [ appellant ] een zorgplicht heeft tegenover Liander, die erop neerkomt dat hij erop dient toe te zien dat de meter niet wordt beschadigd en de verzegeling niet wordt gebroken. Grief III is gericht tegen het oordeel dat het verhuren van een gedeelte van de schuur voor rekening van [ appellant ] komt.
3.3. [ appellant ] stelt in de toelichting op grief I voorop dat de meetinrichting door Liander aan hem in bruikleen is verstrekt. [ appellant ] stelt daarnaast echter, kort gezegd, dat hij uit hoofde van zorgvuldigheid slechts gehouden is de meter niet zelf te (doen) wijzigen, zodat hij er niet op behoeft toe te zien dat de meter niet door derden wordt beschadigd of gemanipuleerd. Liander, zo stelt [ appellant ] voorts, is gehouden zelf de meter te controleren en te onderhouden. [ appellant ] stelt dat hem ook overigens geen enkel verwijt treft omdat, kort weergegeven, het achterste deel van zijn schuur aan derden is verhuurd en via een andere weg bereikbaar is, hij zelden in het andere deel van de schuur komt waar de meter staat en hij niets heeft gezien of heeft kunnen zien dat op wees op manipulatie van de meter. Liander had bovendien zelf bij meteropname had kunnen constateren dat fraude was gepleegd.
3.4. Het hof overweegt als volgt. [ appellant ] is uit hoofde van bruikleen van de meter gehouden de zorgplicht van een goed huisvader in acht te nemen. In tegenstelling tot hetgeen [ appellant ] stelt, beperkt een dergelijke zorgplicht zich niet tot het zich (persoonlijk) onthouden van het wijzigen of doen wijzigen van de meter. [ appellant ] diende er ook op toe te zien dat derden de meter niet zouden manipuleren. De door [ appellant ] aangehaalde algemene voorwaarden van Liander (daargelaten of deze voorwaarden van toepassing zijn) maken dat niet anders, nu daarin onder meer is bepaald dat de contractant (in casu: [ appellant ]) al het redelijkerwijs mogelijke moet doen om schade aan de meetinrichting te voorkomen.
3.5. [ appellant ] stelt een deel van de schuur aan derden te hebben verhuurd. Hij heeft geen schriftelijke huurovereenkomst met die derden gesloten, weet niet wie de huurders zijn en heeft ook geen moeite gedaan hun identiteit te achterhalen, de huur zou contant zijn betaald en de meter was voor de huurders kennelijk eenvoudig bereikbaar. [ appellant ] stelt bovendien dat hij eerder slachtoffer is geweest van huurders die een wietplantage hadden. Deze omstandigheden gaven naar het oordeel van het hof temeer aanleiding voor [ appellant ] om er actief op toe te zien dat de huurders, die kennelijk toegang hadden tot de meter, geen frauduleuze handelingen zouden verrichten. Dat [ appellant ] dat toezicht – waartoe hij zelf stelt niet gehouden te zijn - heeft uitgeoefend, is door hem onvoldoende gesteld en onderbouwd.
3.6. Dat, zoals [ appellant ] stelt, Liander zelf een verplichting tot controle en onderhoud heeft, doet niet af aan voornoemde zorgplicht van [ appellant ] af en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Dat geldt evenzeer voor de stelling van [ appellant ], dat bij meteropname niets bijzonders aan de meter is geconstateerd. Liander heeft daartegenover onvoldoende weersproken aangevoerd dat meteropnemers doorgaans geen vaste krachten maar bijvoorbeeld studenten zijn, die de opdracht hebben om de meterstand te noteren en niet zijn geïnstrueerd om fraude op te sporen. Dat [ appellant ] niet kon zien of er met de meter was geknoeid betekent, ook indien juist, niet dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Hij had de onderhavige fraude eenvoudig kunnen voorkomen, bijvoorbeeld door de ruimte waarin de meter zich bevond af te sluiten. Ook de overige stellingen van [ appellant ] leiden niet tot een ander oordeel. Het hof concludeert daarom dat [ appellant ] jegens Liander is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht.
3.7. Op grond van het vooroverwogene faalt grief I. Ook grief III, gericht tegen de overweging dat het verhuren van een gedeelte van de schuur krachtens verkeersopvatting voor rekening van [ appellant ] komt, faalt bij gebrek aan belang. Gelet op het oordeel dat [ appellant ] toerekenbaar is tekortgeschoten, kan in het midden blijven of al dan niet sprake is van risico-aansprakelijkheid voor het verhuren van een gedeelte van de schuur van [ appellant ].
3.8. Met grief II betoogt [ appellant ] dat de rechtbank niet had mogen afgaan op de vaststellingen van de door Liander ingeschakelde fraudespecialist. De rapportage door deze expert is naar de mening van [ appellant ] niet meer dan een partijverklaring, terwijl [ appellant ] zelf geen tegenonderzoek heeft kunnen doen. [ appellant ] stelt voorts dat gerechtvaardigde twijfel bestaat over de rapportage waar het betreft het oordeel over de ijkschroeven en –zegels.
3.9. Het hof stelt voorop dat het onderzoek door de fraudespecialist is gedaan in aanwezigheid van een politieambtenaar, die ook het aangifteformulier waarop de door de fraudespecialist gedane constateringen zijn vermeld, mede heeft ondertekend. De door [ appellant ] aangevoerde, in algemene termen verwoorde bezwaren tegen deze rapportage zijn onvoldoende zwaarwegend om aan de onafhankelijkheid van de waarnemingen van de fraudespecialist te twijfelen. Hetgeen [ appellant ] nog stelt omtrent mogelijke andere verklaringen voor de afwijking aan de ijkschroeven- en zegels, is onvoldoende onderbouwd. Dat [ appellant ] zelf geen onderzoek naar de meter heeft kunnen verrichten, wat daar ook van zij, leidt ook niet tot een ander oordeel omtrent de geloofwaardigheid van de rapportage door de fraudespecialist. Voor zover Liander bij memorie van antwoord van fraude door ‘coups’ heeft gesproken, heeft zij bij pleidooi toegelicht dat dit op een vergissing berust.
Het hof zal daarom net als de rechtbank afgaan op hetgeen in de rapportage door de fraudespecialist is gesteld omtrent de wijze waarop is gefraudeerd en de omvang van de fraude. De grief faalt.
3.10. Grief IV is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Liander haar schade mag schatten en dat haar schatting gevolgd moet worden.
3.11. [ appellant ] stelt dat in dit geval niet had mogen worden geschat, omdat geen sprake is van normschendend handelen. Die stelling faalt reeds, gelet op het hierboven gegeven oordeel over grief I. Voor zover [ appellant ] stelt dat schatting zich niet zou mogen uitstrekken over het aantal kweken, volgt het hof hem evenmin. Voor een schatting van de schade is het schatten van het aantal kweken, waarvoor immers steeds de afgetapte stroom is gebruikt, aangewezen.
3.12. Het hof volgt ook overigens het oordeel van de rechtbank omtrent de te schatten schade. Dat aan een dergelijke schatting onzekerheid is verbonden is onvermijdelijk gelet op de aard van de schade. Tegenover de door Liander in hoger beroep gegeven toelichting op deze schatting heeft [ appellant ] onvoldoende toegelicht waarom het aantal kweken waarop de schatting gebaseerd is, onjuist is. [ appellant ] stelt met name niet, althans niet voldoende onderbouwd, welk aantal kweken volgens hem, gegeven hetgeen in de schuur is aangetroffen, tot uitgangspunt zou moeten worden genomen en waarom. Ook tegenover de door Liander bij Memorie van Grieven gegeven verdere toelichting heeft [ appellant ] bij pleidooi onvoldoende gesteld. Dat in de ontnemingszaak tegen [ appellant ] door de rechter en door het Openbaar Ministerie van twee kweken is uitgegaan, acht het hof in dit verband onvoldoende, reeds vanwege de andere aard van de betreffende procedure en de aannames waarop die beslissing is gebaseerd.
De grief faalt.
3.13. De grieven V en VI (door [ appellant ] als X genummerd) hebben geen zelfstandige betekenis.
3.14. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [ appellant ] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [ appellant ] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Liander begroot op € 1.815,-- aan verschotten en € 3.474,-- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, C.C. Meijer en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.