afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 106.000.869/01
(rolnummers rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam: 3011/01 en 1398/02)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2013 (bij vervroeging)
[ APPELLANT ],
wonende te [ plaatsnaam ], gemeente [ gemeente ],
APPELLANT, VERWEERDER IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. R.C.M. Andriessen te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ X ] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE, EISERES IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna wederom [ Appellant ] en [ X ] worden genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
In deze zaak heeft het hof (in de hoofdzaak) op 5 februari 2004, 24 februari 2005 en 15 september 2009 tussenarresten uitgesproken. Voor het verloop van de zaak tot laatstgenoemde datum verwijst het hof naar die arresten.
In laatstgenoemd tussenarrest heeft het hof onder meer een nader, door [ X ] te betalen, voorschot van de bij tussenarrest van 24 februari 2005 benoemde deskundige bepaald. Na betaling van dat voorschot heeft de deskundige zijn onderzoek voortgezet.
Op 14 maart 2012 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van de bij tussenarrest van 15 september 2009 benoemde raadsheer-commissaris mr. G.J. Visser. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt dat tot de stukken behoort.
Nadien heeft [ X ] een akte op grond van artikel 194 Rv genomen, met producties, waarop [ Appellant ] bij antwoordakte, met producties, heeft gereageerd.
Daarop is arrest gevraagd in het incident.
2.1 [ X ] heeft het hof verzocht in plaats van de door het hof in 2005 benoemde deskundige, A.H.M. de Groot RA RI (hierna: de deskundige), een andere deskundige te benoemen (in welk verband [ X ] een tweetal personen heeft voorgedragen). Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
2.2 De deskundige heeft zich bij zijn werkzaamheden doen bijstaan door een tweetal kantoorgenoten, [ G ] en [ H ] RA. Gelet op de aard van het onderzoek komt het hof een zodanige aanpak zonder meer begrijpelijk en ook geëigend voor. Tijdens een op 27 juni 2007 gehouden comparitie hebben partijen voorts uitdrukkelijk met meerbedoelde aanpak ingestemd, dit onder de voorwaarde dat het onderzoek onder leiding en verantwoordelijkheid van de deskundige plaats heeft en hij daarin een wezenlijke inbreng zal hebben. Het hof heeft geen enkele aanleiding ervan uit te gaan dat aan die voorwaarde niet (meer) wordt voldaan. In haar akte doet [ X ] het voorkomen alsof [ G ] de positie van de deskundige heeft overgenomen, maar aanwijzingen in die richting heeft het hof in de stukken niet aangetroffen. De brieven aan het hof zijn, anders dan [ X ] in zijn akte schrijft, steeds afkomstig van de deskundige (een enkele ondertekening “voor deze”, met daaronder de naam van de deskundige, en “p/o” door [ G ] maakt dat natuurlijk niet anders) en ook het optreden van de deskundige ter comparitie op 14 maart 2012 - waarover het hof zich heeft laten voorlichten door voornoemde raadsheer-commissaris - geeft het hof geen enkele reden eraan te twijfelen dat aan de bewuste voorwaarde werd en wordt voldaan. Het feit dat op de eerste pagina van de brieven van de deskundige onder het kopje “Behandeld door” de naam van [ G ] staat of de namen van [ G ] en [ H ] tezamen brengt daarin geen verandering.
2.3 [ X ] heeft voorts naar voren gebracht dat de deskundige “niet neutraal” zou zijn. Die aanwijzingen heeft het hof echter geenszins. Dat de deskundige niet al de door [ X ] gewenste wijzigingen heeft overgenomen in zijn aangepaste concept rapport van augustus 2011 kan vanzelfsprekend niet zo’n aanwijzing zijn, te minder waar de deskundige - blijkens de door [ Appellant ] bij zijn antwoordakte overgelegde producties 1 en 2 - op nauwkeurige wijze verantwoording jegens ieder van partijen heeft afgelegd over het al dan niet overnemen van hun commentaar op zijn eerste concept verslag. Daar komt nog bij dat de deskundige partijen vervolgens in de gelegenheid heeft gesteld ook hun commentaar op het nieuwe concept rapport (gedateerd augustus 2011) te geven. Dat commentaar heeft de deskundige, door de verwikkelingen nadien (als gevolg waarvan hij zijn rapport nog niet heeft kunnen afronden), nog niet kunnen verwerken.
2.4 Dan heeft [ X ] nog betoogd dat de deskundige “weigert de bij de comparitie van 27 juni 2007 afgesproken periode van 1 maart 1994 tot 5 maart 2001 te onderzoeken”. Ook hierin kan het hof [ X ] niet volgen. In het concept rapport van augustus 2011 leest het hof dat de deskundige zich voor wat betreft de beantwoording van een aantal vragen (het betreft - als het hof het goed ziet - de vragen 2 tot en met 6 en vraag 13) heeft gericht op detailonderzoek van een tweetal perioden (maart 1996 tot en met februari 1997 en oktober 1998 tot en met maart 1999), omdat over die perioden aanvullende gegevens beschikbaar waren, dat onderzoek bruikbare gegevens opleverde voor de beantwoording van de bewuste vragen, het onderzoek van die twee perioden al zeer veel werk met zich bracht en met onderzoek van de overige perioden nog veel meer tijd gemoeid zou zijn, terwijl het bovendien zeer de vraag was of de resultaten van dat (nadere) onderzoek een meer adequate beantwoording van de desbetreffende vragen van het hof zouden opleveren. Het stond de deskundige vrij die aanpak te kiezen, te meer vanwege het feit dat het onderzoek dat tot zijn concept rapport heeft geleid al aanmerkelijk meer tijd in beslag had genomen dan de door hem vooraf begrote aantal uren. In dit verband merkt het hof op dat [ X ] ervan uit lijkt te gaan dat een deskundige op basis van aanneming van werk zijn werkzaamheden verricht (blijkens bij voorbeeld de uitlating “”hoewel [ X ] blijkens de offerte van Deloitte van € 93.534,-- inclusief BTW daar ook voor heeft betaald”), maar dat is natuurlijk niet het geval: een deskundige maakt een schatting van de uren die hij denkt aan de opdracht te zullen gaan besteden en ontvangt op basis daarvan een voorschot, dat nadien te hoog of te laag kan blijken te zijn geweest. De deskundige heeft door te handelen als geschetst in feite dus slechts de belangen van partijen (die gezamenlijk dan wel alleen te zijner tijd belast zullen/zal worden met de kosten van het onderzoek) gediend. [ X ] lijkt zich evenmin te realiseren dat een onderzoek als het onderhavige als gevolg van omstandigheden waar de deskundige (anders dan partijen) geheel buiten staat - te weten een onderzoek, kort gezegd, naar een zwarte kas - de nodige problemen met zich brengt, die zich voorts - zo kan het hof zich voorstellen - deels pas tijdens het onderzoek openbaren.
2.5 Het vorenstaande leidt het hof ertoe het verzoek van [ X ] af te wijzen. Hetgeen in de akte overigens nog naar voren is gebracht leidt niet tot een andere uitkomst. [ X ] zal, gelet op deze uitkomst, worden veroordeeld in de kosten van het incident.
2.6 Het komt het hof geraden voor op zo kort mogelijke termijn een nadere comparitie van partijen te gelasten, in aanwezigheid van de deskundige. De deskundige zal dan de gelegenheid krijgen zijn hiervoor onder 2.4 besproken aanpak nader toe te lichten, in welk kader het hof graag tevens zal vernemen op welke wijze, tegen welke geschatte kosten en met welke te verwachten mate van bruikbaarheid voor de vraagstelling mogelijk alsnog enig onderzoek doenlijk is (en, zo ja, welk) naar de perioden binnen de voorziene onderzoeksperiode van maart 1994 tot en met maart 2001 waarover - zo leest het hof in het concept rapport van augustus 2011 - niet meer dan de gebruikelijke administratieve bescheiden beschikbaar zijn. Voor wat betreft de stukken die [ X ] in maart 2012 aan de deskundige ter beschikking heeft gesteld wil het hof met partijen en de deskundige, met als vertrekpunt diens brief van 10 april 2012, bespreken welk onderzoek daarop - ook hier: gezien de te verwachten tijd die daarmee gemoeid zal zijn en de bruikbaarheid als hiervoor bedoeld - het meest aangewezen lijkt. Zo kan het hof zich voorstellen dat dat nadere onderzoek zich in het bijzonder op enkele van de voorliggende vragen zal richten, terwijl ook een toespitsing van vragen tot de mogelijkheid behoort. De achtergrond van een en ander zal steeds moeten zijn de rechtsvragen die in deze procedure voorliggen, kort gezegd: is sprake van een door [ X ] aan [ Appellant ] rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet? En: heeft [ X ] vorderingen op [ Appellant ] uit hoofde van aan [ X ] ontvreemde gelden en, zo ja, welke?
2.7 De comparitie zal eveneens worden gebruikt om te beproeven of een schikking tussen partijen alsnog tot de mogelijkheden behoort.
2.8 De zaak zal naar de rol worden verwezen voor opgave van verhinderingen van partijen in de maanden mei en juni 2013.
2.9 Een afschrift van dit arrest zal aan de deskundige worden gezonden.
veroordeelt [ X ] in de kosten van het incident, aan de zijde van [ Appellant ] tot op heden begroot op € 894,- aan salaris;
verwijst de zaak naar de rol van 23 april 2013 voor opgave van partijen van hun verhinderingen in de maanden mei, juni en juli 2013;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 9 april 2013.