arrest
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.109.264/01
kenmerk CV 10-5247 rechtbank: (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ APPELLANTE ],
gevestigd te [ woonplaats ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.M. van der Zwan te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna [ appellante ]en [ geïntimeerde ] genoemd.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 30 maart 2012 (gerectificeerd bij exploit van 16 juli 2012) is [ appellante ] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdan, sector kanton, locatie Hilversum (verder: de kantonrechter) van 2 maart 2011, 10 augustus 2011 en 15 februari 2012 in deze zaak onder bovengenoemd kenmerk gewezen tussen [ geïntimeerde ] als opposante en [ appellante ]als geopposeerde.
[ appellante ]heeft bij memorie met producties negen grieven geformu¬leerd, bewijs aangeboden, en geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernieti¬gen en, na vermeerdering van eis geconcludeerd, primair [ geïntimeerde ] te veroordelen tot betaling aan [ appellante ]van een bedrag van € 2.400,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2011 tot de dag der voldoening (dan wel per 1 juni 2011 van een bedrag van € 100,- per maand, te voldoen steeds uiterlijk op de eerste van iedere maand, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over iedere termijn tot de dag der voldoening) en voorts [ geïntimeerde ] te veroordelen tot het ten gunste van [ appellante ]afstand doen van het eigendomsrecht van haar auto met kenteken [ nummer ] (door afgifte van het kentekenbewijs deel III) en deze vrij en onbelast over te dragen (dan wel te leveren) aan [ appellante ]en te verklaren voor recht dat [ appellante ]eigenaar is van deze auto, subsidiair de vordering(en) van [ geïntimeerde ], als opposante, alsnog af te wijzen en het (verstek)vonnis dat de kantonrechter op 7 juli 2010 tussen partijen heeft gewezen te bevestigen, met ongedaanmaking van de gevolgen van het bestreden vonnis en primair en subsidiair [ geïntimeerde ] te veroordelen in de kosten van beide instanties, de nakosten ten bedrage van € 131,- zonder betekening en van € 199,- met betekening en, ingeval na betekening een executoriaal beslag zonder gerechtelijke maatregelen noodzakelijk mocht worden een bedrag van € 258,-, uitvoerbaar bij voorraad.
[ geïntimeerde ] heeft bij memorie de grieven van [ appellante ]bestreden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen met veroordeling van [ appellante ]in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
Ten slotte heeft [ appellante ]arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
In 2009 is [ geïntimeerde ] in Polen een verkeersongeval overkomen waardoor schade aan haar auto is ontstaan. Een bergingsbedrijf heeft de auto naar Nederland gebracht en afgeleverd op het huisadres van [ geïntimeerde ]. Op haar verzoek heeft [ appellante ]de auto opgehaald. Vervolgens heeft [ appellante ]een taxatierapport opgemaakt. De auto, die niet is gerepareerd, bevindt zich op het terrein van [ appellante ].
2.2. [ appellante ]heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd dat [ geïntimeerde ] ter zake van reparaties, kredietbeperking en buitengerechtelijke kosten zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag in totaal groot € 2.948, 37, te vermeerderen met 1% rente over een bedrag van € 1.160,25 vanaf 5 september 2009, alsmede een bedrag van € 15,- voor elke dag na 20 april 2010 gedurende welke [ appellante ]de auto van [ geïntimeerde ] onder zich heeft vanwege de verschuldigde stallingskosten tot aan de dag van de beëindiging van de bewaring, een en ander een bedrag van € 5.000,- niet te bovengaand. Bij verstekvonnis van 7 juli 2010 heeft de kantonrechter [ geïntimeerde ] veroordeeld tot betaling van € 2.563,92 ter zake van hoofdsom, € 384,45 ter zake van buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met 1% rente over € 2.563,92 tot de dag der algehele voldoening en de vordering ter zake van de stallingskosten toegewezen, een en ander een bedrag van € 5.000,- niet te bovengaand en het meer of anders gevorderde afgewezen. [ geïntimeerde ] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. Bij conclusie van antwoord in de verzetprocedure heeft [ appellante ]haar eis gewijzigd en vordert zij dat [ geïntimeerde ] wordt veroordeeld tot betaling van € 94,- ter zake van het opmaken van een taxatierapport, € 945,- ter zake van verhuur door [ appellante ]van een auto aan [ geïntimeerde ] , € 36,20 ter zake van geleverde brandstof en € 40,88 ter zake van kredietbeperking, derhalve in totaal € 1.403,67. Bij het tussenvonnis van 2 maart 2011 heeft de kantonrechter [ appellante ]een bewijsopdracht gegeven als in dat vonnis vermeld en een comparitie van partijen bepaald. Vervolgens heeft de kantonrechter bij het tussenvonnis van 10 augustus 2011 de zaak naar de rol verwezen in verband met de aan [ appellante ]gegeven bewijsopdracht. Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter bij het bestreden eindvonnis van 15 februari 2012 het verstekvonnis van 7 juli 2010 vernietigd, de oorspronkelijke vordering van [ appellante ]alsnog afgewezen en haar in de kosten veroordeeld.
2.3 Met grief 1 keert [ appellante ]zich tegen de overweging in het tussenvonnis van 10 augustus 2011 dat, hoewel de gemachtigden aanvankelijk hebben meegedeeld dat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen, niet is gebleken dat deze regeling ook daadwerkelijk is geëffectueerd.
2.4 De kantonrechter heeft zijn aangevallen overweging erop doen steunen dat de inhoud van de regeling weliswaar door [ appellante ]in haar akte van 11 mei 2011 (in hoger beroep niet gefourneerd) is verwoord, maar dat [ geïntimeerde ] de regeling niet heeft bevestigd, zodat de totstandkoming daarvan niet is komen vast te staan.
2.5 Ter ondersteuning van haar stelling dat tussen partijen een regeling tot stand is gekomen heeft [ appellante ]bij memorie van grieven de ter zake in de periode 29 april 2011 en met 10 juni 2011 verzonden (fax)brieven overgelegd. Deze brieven houden voor zover van belang het volgende in:
- Bij brief van 29 april 2012 berichtte de gemachtigde van [ geïntimeerde ] de kantonrechter dat partijen na de comparitie van partijen op 20 april 2011 alsnog een minnelijke schikking zijn overeengekomen en dat zij de kantonrechter ten behoeve van de rolzitting van 11 mei 2011 een vaststellingsovereenkomst zouden doen toekomen met het verzoek de inhoud ervan executoriale kracht te geven en de procedure door te halen.
- Bij brief gelijke datum zond de gemachtigde van [ geïntimeerde ] de gemachtigde van [ appellante ]een concept vaststellingsovereenkomst met het verzoek mee te delen of deze zich met de inhoud daarvan kon verenigen, waarna een definitieve versie zou worden gestuurd.
- Bij brief van 6 mei 2011 berichtte de gemachtigde van [ appellante ]het kantongerecht als volgt:
“Bovenstaande zaak staat op de rol van 11 mei 2011 voor het nemen van een (akte) dan wel conclusie na comparitie. Inmiddels hebben partijen daadwerkelijk een schikking bereikt in dier voege dat de aan [ geïntimeerde ] toebehorende auto aan [ appellante ]door haar ter beschikking zal worden gesteld, zodat deze daarover kan beschikken, en zij [ geïntimeerde ] derhalve afstand doet van haar auto, voorzien van het kenteken [ nummer ], ten behoeve van [ appellante ].
[ geïntimeerde ] voldoet daarnaast aan [ appellante ]een aanvullend bedrag ad €2400,00, te voldoen in 24 maandelijkse op één volgende termijnen ad € 100,00 per maand, zulks onder het beding van dagelijkse opeisbaarheid van de vordering indien [ geïntimeerde ] met de betaling van enige termijn in gebreke blijft (stel de 20e van elke maand een termijn betaling ad € 100,00) zodat na voldoening van voornoemd bedrag (€ 2400,00) partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Voor het overige draagt iedere partij zijn eigen kosten.
Voor het overige draagt iedere partij zijn eigen kosten: Het gelijkluidend verzoek luidt, naast het door mr. R. Grijpstra gedane verzoek, dit in een vonnis vast te leggen en de zaak daartoe te verwijzen naar de rol voor vonnis.”
- Bij brief van 11 mei 2011 schreef de gemachtigde van [ geïntimeerde ] de kantonrechter onder verwijzing naar hetgeen hij had geschreven in zijn brief van 29 april 2011 dat hij had nagelaten zich ter rolzitting van 11 mei uit te laten omdat hij met zijn cliënte moest overleggen en hij haar niet had kunnen bereiken. Om te kunnen onderzoeken wat de wens van [ geïntimeerde ] was vroeg mr. Grijpstra een uitstel van vier weken.
- Bij brief van 6 juni 2011 berichtte de gemachtigde van [ geïntimeerde ] de kantonrechter dat zijn cliënte ondanks verzoeken geen contact met hem had opgenomen en dat hij de toevoeging op basis waarvan hij [ geïntimeerde ] bijstond wilde beëindigen, redenen waarom hij een uitstel van vier weken vroeg voor nadere uitlating.
- Bij brief van 10 juni 2011 vroeg de gemachtigde van [ appellante ]de kantonrechter vonnis te wijzen, opmerkend dat “partijen een schikking hebben bereikt” dat “Cliente de wederpartij daaraan wenst te houden” en “[ geïntimeerde ] kennelijk de bevoegdelijk gemaakte afspraak met haar raadsman en [ appellante ]niet wil nakomen is naar de mening van cliënte een zaak tussen [ geïntimeerde ] en haar raadsman.”
- Bij brief van 11 juni 2011 aan de kantonrechter (niet overgelegd maar vermeld in het tussenvonnis van 10 augustus 2011) heeft mr. Grijpstra zich als gemachtigde van [ geïntimeerde ] onttrokken.
2.6 Het hof oordeelt als volgt. Dát een minnelijke schikking tot stand is gekomen hebben de gemachtigden van [ geïntimeerde ] en [ appellante ]de kantonrechter in identieke bewoordingen doen weten in hun brieven van 29 april 2011 respectievelijk 6 mei 2011. Ook over de inhoud van de regeling kan geen gerede twijfel bestaan. De brief van de gemachtigde van [ geïntimeerde ] aan de gemachtigde van [ appellante ]van 29 april 2011 verwijst naar een bijgevoegde concept vaststellingsovereenkomst. In vervolg daarop heeft de gemachtigde van [ appellante ]de kantonrechter op 6 mei 2011 geschreven dat overeenstemming was bereikt en weergegeven wat de regeling inhoudt. Tegen deze weergave heeft de gemachtigde van [ geïntimeerde ] in zijn brief van 11 mei 2011 aan de kantonrechter geen bezwaar gemaakt, zodat de weergave voor juist mag worden gehouden. De mededeling van de gemachtigde van [ geïntimeerde ] in dezelfde brief dat hij een “op zijn minst opmerkelijk te noemen e-mailbericht van mijn cliënte” in zijn mailbox had aangetroffen en dat hij wilde nagaan wat de wens van zijn cliënte was duidt weliswaar op perikelen in de verhouding tussen [ geïntimeerde ] en haar gemachtigde, maar doet aan de eerder geconstateerde juistheid van de weergave van de getroffen regeling niet af. De mededeling in de brief van de gemachtigde van [ appellante ]van 10 juni 2011 dat het feit dat [ geïntimeerde ] de bevoegdelijk door de gemachtigden gemaakte afspraken niet wil nakomen een zaak is tussen [ geïntimeerde ] en haar gemachtigde, moet naar het oordeel van het hof aldus worden verstaan, dat [ appellante ]zich erop beriep dat zij gerechtvaardigd erop had vertrouwd dat de gemachtigde van [ geïntimeerde ] bevoegd was de regeling namens haar te treffen. [ geïntimeerde ] heeft na de akte van 11 juni 2011 waarbij haar gemachtigde zich aan de zaak heeft onttrokken geen gebruik gemaakt van de door de kantonrechter geboden mogelijkheid zich in persoon uit te laten. Bij deze stand van zaken had de kantonrechter het door [ appellante ]gedane beroep op het bij haar gewekte vertrouwen als hiervoor bedoeld behoren te honoreren. Hierbij is van belang dat de gemachtigde van [ geïntimeerde ] advocaat was zodat hij reeds uit dien hoofde, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, gemachtigd was haar te binden. [ geïntimeerde ] heeft ook in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit [ appellante ]had moeten afleiden dat [ geïntimeerde ]’s gemachtigde de grenzen van zijn volmacht had overschreden of die er anderszins aan in de weg stonden dat op feiten en omstandigheden, waaruit op zichzelf genomen naar de verkeersopvattingen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden gebaseerd, in het onderhavige geval gerechtvaardigd vertrouwen kon worden gebaseerd Ook als [ geïntimeerde ], zoals zij stelt, op 9 mei 2011 aan haar gemachtigde zou hebben meegedeeld dat zij niet akkoord ging met ‘een regeling’ kan dat, gezien het gerechtvaardigde vertrouwen als hiervoor bedoeld, niet aan [ appellante ]worden tegengeworpen. Grief 1 slaagt.
2.7. Bij memorie van antwoord heeft [ geïntimeerde ] aangevoerd dat de vermeerdering van eis in strijd is met een goede procesorde vanwege de ingrijpende aard van de wijziging en het ontbreken van voldoende band met het oorspronkelijke verzoek waardoor haar het recht op een behoorlijke behandeling in twee instanties wordt ontnomen. Nu [ geïntimeerde ] evenwel niet stelt dat zij door de vermeerdering van eis onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt of het geding onredelijk wordt vertraagd, verwerpt het hof dit bezwaar.
2.8 [ appellante ]heeft bij memorie van grieven haar eis tevens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011 stellende dat [ geïntimeerde ] niet uiterlijk op deze datum een bedrag van € 100,- heeft voldaan, zodat zij ter zake van rechtswege in verzuim is komen te verkeren en de hoofdsom van € 2.400, - conform de gemaakte afspraken ineens opeisbaar is geworden. [ geïntimeerde ] heeft hiertegen niets ingebracht. Ook deze vordering is dus toewijsbaar.
2.9 Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven geen bespreking en zal worden beslist als hierna te vermelden, met dien verstande dat de gevorderde verklaring voor recht dat [ geïntimeerde ] eigenaar is van de auto niet kan worden gegeven, nu de voor de levering van die auto vereiste handeling nog niet is verricht. De vordering ten bedrage van € 258,- voor het geval na betekening een executoriaal beslag zonder gerechtelijke maatregelen nodig mocht worden steunt niet op de wet en is daarom niet toewijsbaar. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [ geïntimeerde ] verwezen in de kosten van beide instanties.
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [ geïntimeerde ] tot betaling aan [ appellante ]van een bedrag van € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2011 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [ geïntimeerde ] tot het ten gunste van [ appellante ]afstand doen van het eigendomsrecht van haar auto met kenteken [ nummer ] (door afgifte van het kentekenbewijs deel III) en deze vrij en onbelast over te dragen aan [ appellante ];
verwijst [ geïntimeerde ] in de kosten van beide instanties en begroot deze kosten aan de kant van [ appellante ]in eerste aanleg op € 288,89 wegens verschotten en
€ 875,- wegens salaris gemachtigde en tot aan deze uitspraak in hoger beroep op
€ 742,17 wegens verschotten en € 894,- wegens salaris advocaat, met nakosten ten bedrage van € 131,- en indien betekening nodig is van € 199,-;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure en W. Tonkens-Gerkema en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer 16 april 2013.