Uitspraak
mr. F.P.H. Hammingte Amsterdam,
Schildersbedrijf [geïntimeerde],
mr. H.G. Tienstrate Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 en 2, in onderlinge samenhang, bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter erop neerkomend dat partijen niet zijn overeengekomen dat[geïntimeerde] het schilderwerk zou verrichten tegen de richtprijs vermeld in de onder 3.1 genoemde offerte, maar dat zij zijn overeengekomen dat het werk op regiebasis zou worden verricht tegen het uurloon vermeld in de onder 3.2 genoemde facturen, zodat de door [appellant] verschuldigde prijs op laatstbedoelde wijze moet worden bepaald. [appellant] bestrijdt niet het oordeel van de kantonrechter dat partijen tijdens het onder 3.4 genoemde overleg op 16 februari 2012 niet zijn overeengekomen dat [appellant] tweemaal de richtprijs vermeld in de offerte zou betalen, zoals laatstgenoemde in eerste aanleg mede heeft aangevoerd. In hoger beroep staat daarom vast dat partijen – in ieder geval – geen prijsafspraak met een dergelijke inhoud hebben gemaakt. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
grieven 3 en 4betoogt [appellant] achtereenvolgens dat hij, anders dan door de kantonrechter geoordeeld, op grond van het door hem gestelde tekortschieten door[geïntimeerde] in de uitvoering van het overeengekomen schilderwerk, bevoegd is de betaling van het onbetaald gelaten bedrag van € 7.283,16 op te schorten – het hof begrijpt: als [appellant] tot betaling van dit bedrag verplicht zou zijn – en bovendien recht heeft op schadevergoeding zoals door hem gevorderd. Het lot van deze grieven hangt mede af van het antwoord op de vraag of [appellant] erin zal slagen tegenbewijs te leveren van de hierboven voorshands als bewezen aangenomen prijsafspraak.
4.Beslissing
vrijdag 23 mei 2014 te 13.30 uur;
tot twee wekenna de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van het hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen op dat tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, onder opgave van de verhinderdata van
beidepartijen en – voor zover bekend – de getuigen in de maanden
april, mei en juni 2014, in welk geval zoveel mogelijk met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;