In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager had eerder een klacht ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die deze klacht op 24 september 2013 ongegrond had verklaard. De klager was van mening dat de gerechtsdeurwaarder niet adequaat had gehandeld bij de uitvoering van een betekening van een vonnis van de rechtbank, waarin dwangsommen waren opgelegd aan de ex-partner van de klager wegens het niet nakomen van een omgangsregeling. De klager stelde dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende had gereageerd op zijn vragen, te weinig actief was geweest en geen schriftelijke aantekeningen had gemaakt van de samenwerking met de advocaat van de klager. Het hof heeft de argumenten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat de gerechtsdeurwaarder in beginsel mocht afgaan op de mededelingen van de advocaat van de klager. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet laakbaar had gehandeld door de juistheid van de stelling van zijn opdrachtgever zelf te toetsen voordat hij overging tot derdenbeslag. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en verklaarde de klacht ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de gerechtsdeurwaarder en de verwachtingen die aan hem worden gesteld in het kader van zijn samenwerking met juridische beroepsbeoefenaren.