3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellanten sub 2 tot en met 27] zijn als steward/stewardess bij KLM in vaste (deeltijd) dienst gekomen in de jaren ’70, ‘80 of begin ’90. Voordien hadden zij allen al bij de KLM gewerkt op basis van een (of meer) stand-by overeenkomst(en), waarbij op min of meer incidentele basis werkzaamheden werden verricht. Een aantal van hen had voordien, voorafgaand aan laatstbedoelde werkzaamheden, ook reeds bij KLM gewerkt op basis van een (voltijds) overeenkomst voor bepaalde tijd.
(ii) Bij de inschaling op het moment waarop [appellanten sub 2 tot en met 27] in vaste dienst traden heeft KLM de werkervaring, opgedaan tijdens de stand-by overeenkomsten en de (eventuele) overeenkomsten voor bepaalde tijd buiten beschouwing gelaten.
(iii) Bij uitspraken van 15 januari 1997 heeft de CGB met betrekking tot een drietal (niet in onderhavige procedure betrokken) werkneemsters van KLM, waarvoor het hiervoor onder (i) vermelde evenzo van toepassing is, geoordeeld dat KLM jegens hen indirect onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in (het toenmalige) artikel 7A:1637ij BW zonder dat dit objectief gerechtvaardigd is.
(iv) KLM heeft daarop met VNC de Regeling getroffen (zie ook hiervoor onder 2.3). Ingevolge de Regeling is de werkervaring uit stand-by overeenkomsten, mits tussen de overgang van de stand-by overeenkomst naar het vaste dienstverband niet meer dan drie maanden verstreken was, alsnog - in de in de Regeling beschreven mate - in beschouwing genomen voor diegenen die op of na 1 januari 1988 in vaste dienst waren gekomen en wel vanaf 1 juli 1999. Aan betrokkenen zijn, met terugwerkende kracht tot 1 juli 1999, nabetalingen verricht.
( v) Bij brief van 1 maart 2001 heeft FNV namens een aantal leden, waaronder vijftien in deze procedure betrokkenen, aanspraak gemaakt op een verdergaande honorering van werkervaring van stand-by’s dan waarin de Regeling voorziet.
(vi) In 2002 hebben FNV en twee ex stand-by’s ([X] en [Y]) een procedure tegen KLM aanhangig gemaakt. In hoger beroep heeft dit hof bij tussenarrest van 8 mei 2008 in die zaak onder meer als volgt overwogen:
“4.8 Op zichzelf is het treffen van een collectieve regeling een doelmatig middel om het indirecte onderscheid dat KLM bij de inschaling van betrokkenen heeft gemaakt te repareren. KLM en VNC hadden belang bij een systeem, waarbij de ervaring opgedaan tijdens de periode dat op basis een stand-by overeenkomst was gewerkt, bij de inschaling in aanmerking zou worden genomen zonder dat die voorervaring voor iedere belanghebbende afzonderlijk specifiek zou moeten worden gewaardeerd, hetgeen - zo al mogelijk - niet alleen uiterst ingewikkeld zou zijn geweest maar ook zou leiden tot beoordelingsgeschillen. Het treffen van een regeling was ook door de CGB aanbevolen. Als vertegenwoordigster van ruim negentig procent van het cabinepersoneel was VNC voor KLM de meest geëigende partij om een overeenkomst als de onderhavige mee te sluiten. Het feit dat de partijen bij de Regeling met die overeenkomst beoogden de normen van gelijke behandeling ‘in te vullen” brengt ook mee dat aan die “invulling” een belangrijke betekenis toekomt. Het bereikte resultaat valt, mede in het licht van hetgeen KLM heeft gesteld omtrent de wijze waarop de betrokken belangen zijn meegewogen, op zichzelf te billijken. Vanwege het noodzakelijke compromiskarakter van de Regeling is onvermijdelijk dat sommige betrokkenen meer gebaat kunnen zijn geweest bij een strikte individuele benadering. Dat brengt evenwel niet mee dat toepassing van de regeling per definitie achterwege moet blijven. Een en ander brengt mee dat, hoewel FNV c.s. bij het tot stand komen van de Regeling niet waren betrokken, toepassing van de Regeling in beginsel de indirecte discriminatie, die bij de inschaling van betrokkenen bij het ingaan van een vast dienstverband heeft plaatsgevonden, repareert, tenzij toepassing van de Regeling in individuele gevallen tot een te grote discrepantie leidt tussen de jaren dat betrokkene voor KLM heeft gewerkt en de intensiteit van die werkzaamheden enerzijds en de inbouw van anciënniteit in het salaris conform de Regeling anderzijds. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien de desbetreffende werknemer onmiddellijk voorafgaand aan het vaste dienstverband op regelmatige wijze (derhalve zonder onderbrekingen van meer dan incidentele aard) langjarig substantiële werkzaamheden voor KLM heeft verricht.”
Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat in het specifieke geval van[X] sprake was van een uitzonderingssituatie als in het citaat beschreven en dat daarvan in het specifieke geval van [Y] geen sprake was.
Het hof overwoog in genoemd tussenarrest voorts ook nog het volgende:
“4.12 Of met betrekking tot de leden voor wie FNV in deze procedure optreedt het toekennen van ervaringsjaren conform de Regeling tot te grote discrepantie leidt, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Daarvoor is de door FNV ingestelde collectieve actie niet geschikt. Toewijzing van het in algemene termen geformuleerde petitum is (met uitzondering van de vordering sub III, strekkende tot een verklaring voor recht dat het in strijd is met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en artikel 7:646 BW om de onderbreking wegens zwangerschap- en bevallingsverlof op de ervaringsjaren in mindering te brengen) daarom niet aan de orde.”
Het eindarrest in de bewuste zaak (waarbij KLM werd veroordeeld [X] een bedrag ter zake van achterstallig salaris te voldoen alsook de hiervoor weergegeven vordering sub III werd toegewezen en de overige vorderingen werden afgewezen) dateert van 28 januari 2009. Beide arresten hebben inmiddels gezag van gewijsde gekregen.
(vii) Bij de hiervoor onder 2.4 al genoemde brieven van 18 juni 2009 en 29 juni 2009 is namens enkele van de in deze procedure betrokkenen (brief 18 juni 2009) respectievelijk namens alle leden van het FNV (brief 29 juni 2009) aanspraak gemaakt op verdiscontering van werkervaring als onder 2.4 aangeduid.
(viii) FNV c.s. vorderen in deze procedure (zoals op een enkel punt ter zitting in hoger beroep nader toegelicht en zakelijk weergegeven) te verklaren voor recht dat
( a) KLM verboden onderscheid maakt naar geslacht door de werkervaring opgedaan vóór 1988 niet dan wel onvoldoende te compenseren bij het in vaste dienst treden;
( b) de Regeling de door de CGB vastgestelde ongelijke behandeling niet opheft voor diegenen onder appellanten (in het petitum opgesomd) die vóór 1988 in vaste dienst zijn getreden;
( c) de werkervaring opgedaan in tijdelijke vijfjaars contracten en/of andere vaste contracten die met een interval van maximaal drie maanden zijn voorafgegaan aan de stand-by periode dient te worden meegenomen bij de berekening van het gemiddeld aantal gemaakte vlieguren bij het in vaste dienst treden;
( d) een gemiddeld aantal van 20, althans 22 vlieguren per maand voldoende relevante ervaring is om met de desbetreffende jaren (op basis van 50%) bij de inschaling in vaste dienst rekening te houden.
Voorts vorderen FNV c.s. dat, in het geval deze verklaringen voor recht worden toegewezen, de KLM zal worden veroordeeld - op straffe van een dwangsom - tot het verrichten van de daaruit voortvloeiende nabetalingen aan de betrokkenen, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede dat de KLM in dat geval zal worden veroordeeld - op straffe van een dwangsom - aan het pensioenfonds opgave te doen van de herziene salarissen en hierover een nabetaling aan dit fonds te verrichten. Ten slotte vorderen FNV c.s. dat KLM in de proceskosten wordt veroordeeld (inclusief nakosten).
(ix) De kantonrechter heeft het beroep van KLM op verjaring gehonoreerd en op die grond de vorderingen van FNV c.s. afgewezen.