Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van de fiscale eenheid [ABC] B.V. c.s. tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, die de zaak heeft verwezen naar het Hof voor verdere behandeling. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 54.384, met een beschikking heffingsrente van € 721, over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2006. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in cassatie ging. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof.
Het Hof overweegt dat het niet kan worden vastgesteld of door de verbouwing van het pand een of meerdere investeringsgoederen zijn ontstaan. De voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting wordt vastgesteld op 20%, wat overeenkomt met het percentage van het verbouwde pand dat voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt. De inspecteur had gesteld dat 80% van de in aftrek gebrachte omzetbelasting moest worden nageheven, omdat deze betrekking had op de verbouwing tot woonruimte, die uitsluitend voor privédoeleinden was bestemd.
Het Hof concludeert dat de stellingen van belanghebbende niet voldoende zijn onderbouwd om aan te tonen dat de verbouwingswerkzaamheden hebben geleid tot duurzame aanpassingen die als investeringsgoed kunnen worden aangemerkt. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.