Uitspraak
de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van een belastingzaak. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001. De behandelingsduur van het bezwaar bedroeg 2 jaar, 6 maanden en ruim 2 weken, terwijl de behandelingsduur van het beroep in eerste aanleg 2 jaar en ruim 4 maanden was. De totale behandelingsduur van de zaak, van de indiening van het bezwaarschrift tot de uitspraak van de rechtbank, was 5 jaar en 1 week. Het Hof oordeelde dat de inspecteur en de Minister van Veiligheid en Justitie geen feiten of omstandigheden hadden aangevoerd die de overschrijding van de termijn konden rechtvaardigen. Daarom werd een schadevergoeding van in totaal € 3.500 toegekend, waarvan € 2.500 aan de inspecteur en € 1.000 aan de Minister. Daarnaast werden de proceskosten van de belanghebbende vergoed, vastgesteld op € 243,50, te betalen door de inspecteur en de Minister.