ECLI:NL:GHAMS:2014:1367
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Douanewaarde en kosten van vervoer in het kader van import van textielgoederen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de douanewaarde van ingevoerde goederen, specifiek textielgoederen, en de daarbij te rekenen kosten van vervoer. De belanghebbende, aangeduid als [A], had bezwaar gemaakt tegen de uitnodigingen tot betaling van douanerechten die door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane waren opgelegd. De inspecteur had de douanewaarde vastgesteld op basis van de kosten van vervoer die door de expediteur aan de belanghebbende in rekening waren gebracht. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep bij het Hof werd ingediend.
Het Hof heeft vastgesteld dat de douanewaarde van de ingevoerde goederen dient te worden verhoogd met de kosten van vervoer, zoals vastgelegd in artikel 32 van het Communautair douanewetboek (CDW). De belanghebbende betwistte dat de door de expediteur in rekening gebrachte bedragen voor lucht- en zeevervoer als kosten van vervoer konden worden aangemerkt, omdat deze ook een opslag voor winst zouden bevatten. Het Hof verwierp deze stelling, verwijzend naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die stelt dat alle hoofd- en nevenkosten die verband houden met het vervoer naar het douanegebied van de EU tot de kosten van vervoer behoren.
De uitspraak van het Hof bevestigt dat de inspecteur terecht de door de expediteur in rekening gebrachte kosten heeft opgenomen in de douanewaarde. Het Hof oordeelde dat de gehele betaling aan de expediteur, inclusief bijkomende kosten zoals BAF en CAF, moet worden gerekend tot de kosten van vervoer. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De belanghebbende werd in de kosten niet-ontvankelijk verklaard.