ECLI:NL:GHAMS:2014:1513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
13/00200
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van vrijwillige bijdragen aan een islamitisch uitvaartfonds in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aftrekbaarheid van vrijwillige bijdragen aan een uitvaartfonds op islamitische grondslag als uitgaven in rechtstreeks verband met overlijden, zoals bedoeld in artikel 6.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd voor het jaar 2008, die na bezwaar door de rechtbank was verminderd. Belanghebbende stelde dat de bijdragen aan het uitvaartfonds aftrekbaar zijn, terwijl de inspecteur dit betwistte. Het Hof oordeelde dat de bijdragen aan het uitvaartfonds, ondanks dat ze als donaties worden aangeduid, feitelijk gezien moeten worden als uitgaven die rechtstreeks verband houden met het overlijden. Het Hof concludeerde dat de bijdragen derhalve aftrekbaar zijn. Daarnaast werd de hoogte van de persoonsgebonden aftrek voor uitgaven wegens chronische ziekte voor de dochter van belanghebbende besproken, waarbij het Hof oordeelde dat niet voldoende bewijs was geleverd voor de aftrekbaarheid van deze kosten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de belastingaanslag werd verder verminderd, met een kostenvergoeding voor belanghebbende van € 2.061,25.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00200
1 mei 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: J.A. Klaver (Werkkollektief Hoorn),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4179 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst / Holland-Noord / kantoor Alkmaar,de inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.928.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 30 juli 2012, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 19 februari 2013, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.744, met dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente. Voorts heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de kosten van bezwaar en beroep van belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 1.162 en gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 april 2013, aangevuld bij brief van 25 april 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
1.6.
Op 19 november 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser woont met zijn echtgenote, [A], en twee van zijn drie dochters op hetzelfde adres.
2.2.
Eiser heeft aangifte ib/pvv 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.447. Hierbij heeft eiser een persoonsgebonden aftrek in verband met buitengewone uitgaven van € 6.481 in aanmerking genomen.
2.3.
Bij brief van 12 juli 2011 heeft verweerder aan eiser verzocht de persoonsgebonden aftrek te specificeren op een meegestuurde “bijlage specificatie ziektekosten of andere buitengewone uitgaven 2008” (hierna: de bijlage).
2.4.
Eiser heeft bij brief van 19 juli 2011 de bijlage ingevuld en geretourneerd aan verweerder. De bijlage vermeldt een aftrekbedrag van € 6.459.
2.5.
Bij brief van 21 juli 2011 heeft verweerder aan eiser verzocht om nadere informatie te verstrekken over de persoonsgebonden aftrek. Dit verzoek heeft verweerder herhaald bij brief van 22 september 2011.
2.6.
Eisers gemachtigde heeft verweerder bij brief van 17 oktober 2011 verzocht om uitstel voor beantwoording van het informatieverzoek tot begin december 2011.
2.7.
Bij brief van 18 oktober 2011 heeft verweerder uitstel verleend tot 15 december 2011.
2.8.
Vervolgens is op 16 december 2011 de aanslag ib/pvv 2008 opgelegd.”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
2.3.
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.4.
In het bij de conclusie van dupliek in hoger beroep gevoegde “Reglement ondersteuningsfonds ingeval van overlijden” van de Islamitische Stichting Nederland (hierna: ISN) is onder meer het volgende opgenomen:

Artikel 1 Grondslag en doelstelling
1.1
Ter uitvoering van de statuten van ISN is een ondersteuningsfonds, hierna: “het Fonds” ingesteld met als doel om zonder winstoogmerk maar op basis van vrijwilligheid, onderlinge solidariteit en geïnspireerd vanuit een islamitische visie, met inachtneming van de aan het Fonds ter beschikking staande mogelijkheden en middelen, onderlinge hulp te verlenen aan de nabestaanden ingeval van overlijden in Nederland en/of Turkije van donateurs en hun gezinsleden. De ondersteuning kan zowel in financiële als morele zin en door het (laten) verrichten van diverse diensten geschieden, waaronder maar niet beperkt tot het vervoer van stoffelijke overschotten, het verrichten van officiële en religieuze verplichtingen en andere door ISN dienstig geoordeelde benodigdheden voor het verzorgen van een uitvaart (…).
1.3
Donateurs en hun familieleden die bij het Fonds staan ingeschreven kunnen gen enkele aanspraak of rechten doen gelden op financiële bijdragen of andere vormen van ondersteuning door of namens het Fonds. Donateurs dienen bij inschrijving dan ook schriftelijk uitdrukkelijk afstand te doen van alle rechten, hoe ook genaamd of ontstaan, die zij tegenover ISN zouden kunnen doen gelden. ISN beslist bij uitsluiting over de besteding van de middelen van het Fonds.
Artikel 2 Donateurs
(…)
2.2
Van de donateurs wordt verlangd dat zij bij de eerste inschrijving een door ISN vast te stellen inschrijfgeld betalen en vervolgens elk jaar een donatie zullen geven, waarvan de hoogte jaarlijks door ISN wordt vastgesteld. (…)
2.3
Aanmelding als donateur dient bij voorkeur schriftelijk te geschieden bij ISN (…). ISN zal na aanmelding (…) bericht geven of (…) een donateurschap wordt aanvaard. (…)
2.4
Alle tussen ISN en de donateurs en hun gezinsleden bestaande verhoudingen worden - over en weer - gezien en aanvaard als natuurlijke verbintenissen, gebaseerd op verplichtingen van religieuze aard en moraal en fatsoen.
Artikel 3 Aanvragen tot ondersteuning
3.1
In geval van overlijden van een donateur of gezinslid waaronder ten deze wordt verstaan zijn/haar echtgeno(o)t(e), zijn/haar ongehuwd kind, jonger dan 21 jaar waaronder begrepen doodgeboren kinderen, kan door de nabestaanden een aanvraag bij het Fonds worden ingediend om ondersteuning. Bij een aanvraag dienen de nabestaanden alle door ISN verlangde gegevens te overleggen.
3.2
ISN beslist op een aanvraag met inachtneming van de mogelijkheden en middelen waarover het Fonds kan beschikken. ISN stelt per sterfgeval vast of en zo ja op welke wijze de uitvaart van een overleden donateur of gezinslid wordt verzorgd.”
2.5.
Ter zitting van het Hof van 19 maart 2014 heeft de gemachtigde als volgt verklaard:
“Ter zake van de correctie op de aftrekpost die verband houdt met de begrafenisverzekering, merk ik het volgende op. In de Turkse gemeenschap is het gebruikelijk een verzekering af te sluiten bij de Islamitische Stichting Nederland voor reiskosten (van naaste familieleden) en begraafkosten (een loden kist), nu deze verzekering goedkoop is. De premie wordt jaarlijks vastgesteld aan de hand van de kosten die, naar ik aanneem, in het voorgaande jaar gemaakt zijn. De premies verschillen dus van jaar tot jaar. In de polis wordt van een donatie gesproken, maar materieel is hier sprake van een verzekering. Er is geen verpanding of vervreemding van deze verzekering mogelijk.(…)
Voor de Turkse begrafenisverzekering wordt elk jaar via de bank geld overgemaakt. Aan het begin van het jaar wordt een ‘rekening’ gestuurd waarin de verschuldigde bijdrage voor dat jaar wordt vermeld. In eerste aanleg is een brief van de Islamitische Stichting Nederland overgelegd waarin de jaarlijkse bijdrage is vermeld alsmede de namen van de verzekerden.
De ondersteuning die de Islamitische Stichting Nederland in het kader van overlijden biedt, ziet slechts op vervoer naar Turkije bij overlijden.”
2.6.
Bij zijn nadere stuk in hoger beroep van 15 november 2013 heeft belanghebbende een afsprakenkaart overgelegd van één van zijn dochters ([B]), ondertekend door de afdeling kinderartsen van het [ziekenhuis] te [plaatsnaam], waarop voor het jaar 2008 zeven afspraken (waaronder twee bel-afspraken) zijn vastgelegd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is primair is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Indien voormelde vraag bevestigend kan worden beantwoord is - evenals in eerste aanleg - in geschil of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2008 niet te hoog heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is de hoogte van de persoonsgebonden aftrek in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1.1.
Ingevolge artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 6:24 Awb is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken is ontvangen, dan wel - bij verzending per post - indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.1.2.
De uitspraak van de rechtbank waartegen belanghebbendes hoger beroep is gericht, is op 19 februari 2013 verzonden. De termijn om hoger beroep in te stellen ving aan op 20 februari 2013 en eindigde op 2 april 2013.
4.1.3.
De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof van 19 maart 2014 verklaard dat het hogerberoepschrift op 2 april 2013 na de laatste lichting op de bus is gedaan, dat hij
op 1 en 2 april altijd langer op kantoor is in verband met het te verrichten nawerk van het indienen van aangiftes, dat hij vaak een lading post rond 19.30 uur naar de brievenbus brengt, die rond 17.00 uur geleegd wordt, en dat hij geen medewerkers heeft. Gezien deze - naar ’s Hofs oordeel - geloofwaardige verklaring, acht het Hof het aannemelijk dat de gemachtigde het hogerberoepschrift voor het einde van de termijn, namelijk op 2 april 2013 vóór 24.00 uur, ter post heeft bezorgd. Hieraan doet niet af het feit dat, naar tussen partijen niet in geschil is, op de envelop een poststempel van 3 april 2013 te lezen is. Nu het hogerberoepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is belanghebbende ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Persoonsgebonden aftrek
4.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende recht heeft op aftrek voor uitgaven wegens chronische ziekte voor zijn dochter [B] in het licht van de onder 2.6 genoemde afsprakenkaart, zodat in zoverre tussen partijen geen geschil meer bestaat. Het Hof sluit zich aan bij dit eensluidende standpunt van partijen.
4.3.
Ten aanzien van de hoogte van de persoonsgebonden aftrek is thans slechts nog in geschil de aftrekbaarheid van de kosten voor de ‘Turkse begrafenispolis’ en de ‘aftrek chronische ziekte’ voor belanghebbendes dochter [C].
4.4.1.
De rechtbank heeft in onderdeel 4.3.4 van haar uitspraak omtrent de ‘Turkse begrafenispolis’ het volgende overwogen.
“4.3.4. Met betrekking tot de post “Turkse begrafenispolis” overweegt de rechtbank dat eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat afkoop, vervreemding of verpanding niet mogelijk is. In dat geval is niet vast komen te staan dat de verzekering zal worden gebruikt voor het regelen van de begrafenis of crematie. De premie kan daarom niet worden aangemerkt als een uitgave ter zake van het overlijden.”
4.4.2.
Het Hof volgt de rechtbank niet in de onder 4.3.4 van haar uitspraak opgenomen conclusie en overweegt daartoe als volgt.
4.4.3.
Artikel 6.19 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB) luidde tot 1 januari 2009, voor zover hier van belang:
“1. Als uitgaven wegens overlijden worden aangemerkt:
a. de uitgaven die rechtstreeks verband houden met het overlijden, de begrafenis of crematie;
b. de uitgaven voor de reis of het verblijf die zijn gedaan in verband met de laatste ziekte van zijn in het buitenland verblijvende partner of jonger dan 27-jarige kinderen.
2. Uitgaven wegens overlijden worden in aanmerking genomen voorzover zij niet overtreffen wat gebruikelijk is.”
4.4.4.
Uit de bepalingen in het “Reglement ondersteuningsfonds ingeval van overlijden” van de ISN leidt het Hof af dat (deze ertoe strekken dat) de deelnemers die voor zichzelf en hun familieleden de door ISN in rekening gebrachte jaarlijkse ‘donatie’ betalen,
de factotegenover ISN een aanspraak op ondersteuning in geval van overlijden verkrijgen, welke is gebaseerd op verplichtingen van moraal en fatsoen die zijn geworteld in (islamitisch-) religieuze opvattingen. Op grond van de onder 2.4 opgenomen tekst van het Reglement en de onder punt 2.5 opgenomen, door de gemachtigde ter zitting gegeven toelichting, die in zoverre onvoldoende gemotiveerd is weersproken, acht het Hof aannemelijk dat restitutie van de bijdragen is uitgesloten en dat het evenmin mogelijk is de uit een donatie voortvloeiende verbintenissen, zoals vermeld onder 2.4, aan een ander over te dragen of te verpanden. Voorts is aannemelijk te achten dat de door ISN verleende ondersteuning feitelijk uitsluitend bestaat uit de vergoeding van kosten (in het bijzonder van vervoer) van de verzekerde en diens familieleden in verband met de uitvaart van de overledene. Onder deze omstandigheden kunnen de bijdragen naar ’s Hofs oordeel worden aangemerkt als “uitgaven die rechtstreeks verband houden met het overlijden (en) de begrafenis (…)”. Hieraan doet naar ’s Hofs oordeel niet af dat tegenover de betaling van de als ‘donaties’ betitelde bijdragen geen in rechte afdwingbare aanspraken worden verkregen.
4.5.
Met betrekking tot de aftrek voor uitgaven wegens chronische ziekte voor zijn dochter [C] heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat ten minste € 325 aan bijzondere uitgaven wegens ziekte zijn gemaakt; een stelpost voor vervoerskosten acht het Hof daartoe onvoldoende. Voor die dochter komt belanghebbende dus niet toe aan de ‘aftrek chronisch zieken’.
Overig
4.6.
Niet in geschil is dat de rechtbank als kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure € 235 in plaats van € 218 had moeten toekennen. Het Hof sluit zich aan bij dit eensluidende standpunt van partijen.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de aanslag verder verminderen met € 43 (premie begrafenisverzekering) en € 821 (uitgaven chronische ziekte dochter [B]) tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 34.744 -/- € 864 =) € 33.880, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente, en de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar van belanghebbende vaststellen op € 235.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief
in bezwaar op: € 235 (zie onder 4.6 en 4.8); en
in hoger beroep op: 2,5 punten (voor hogerberoepschrift à 1 punt, conclusie van repliek à 0,5 punt en verschijnen ter zitting à 1 punt) x € 487 (waarde per punt) x 1,5 (wegingsfactor) = € 1.826,25, derhalve in totaal op € 2.061,25.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover het de beslissingen inzake het griffierecht en de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep betreft;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk
en woning van € 33.880 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.061,25; en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 118 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter van de belastingkamer, E.F. Faase en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 1 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.