ECLI:NL:GHAMS:2014:1572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
23-004117-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een fiets uit een parkeergarage

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een fiets, gepleegd op 22 augustus 2013. De verdachte had een (merkloze) omafiets, toebehorende aan een ander, weggenomen uit een parkeergarage aan de Boomklokstraat in Amsterdam. Het hof heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden die de verdachte tonen terwijl hij de garage driemaal betrad en de fiets van de aangever meenam. De verdediging voerde aan dat de aangever geen eigenaar was van de fiets, maar dit werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij de eigenaar van de fiets was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de aangever slechts gebruiker van de fiets was en geen eigenaar. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken.

Uitspraak

parketnummer: 23-004117-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-702876-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een parkeergarage aan de Boomklokstraat) heeft weggenomen een (merkloze) omafiets (kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; (artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een parkeergarage aan de Boomklokstraat) heeft weggenomen een (merkloze) omafiets (kleur zwart), toebehorende aan een ander dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van een verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aangever heeft in zijn toelichting op zijn vordering als benadeelde partij gesteld dat hij de fiets mocht gebruiken. Hij was dus niet de eigenaar van de fiets. Daardoor valt hetgeen de verdachte stelt, namelijk dat het zijn eigen fiets was en dat hij deze als zodanig herkende en deze vervolgens heeft opgehaald uit de garage, niet uit te sluiten. Evenmin valt uit te sluiten dat aangever de fiets heeft gestolen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De aangever heeft verklaard dat hij op 22 augustus 2013 zijn omafiets heeft geparkeerd in de parkeergarage van zijn werkgever, welke werd gebruikt door medewerkers en bezoekers van zijn werkgever. Het hek voor de garage was weliswaar niet afgesloten, maar men kon de garage uitsluitend betreden door een werknemerspas voor de paslezer te houden, dan wel door aan te bellen bij de bel die in verbinding stond met de receptie van het kantoor van zijn werkgever.
Er zijn camerabeelden gemaakt in de parkeergarage, waarop volgens de verklaring van de aangever te zien is dat de verdachte op genoemde datum tussen 13.55 uur en 14.49 uur driemaal de garage heeft betreden. Bij het betreden en verlaten van de garage heeft de verdachte gewacht totdat iemand met een werknemerspas hem zou voorgaan, zodat hij door de reeds geopende deur mee naar binnen/naar buiten kon lopen. De eerste keer is de verdachte met een zwarte damesfiets met een krat aan de voorzijde de garage binnengekomen, heeft de fiets van de aangever gepakt en is daarmee de garage uitgegaan. Ongeveer vijf minuten daarna is de verdachte opnieuw binnengekomen om even later met een tasje, dat eerder in genoemd krat op zijn fiets lag, naar buiten te gaan. Ongeveer drie kwartier later heeft de verdachte de garage opnieuw betreden, ditmaal naar zijn zeggen om de fiets op te halen waar hij de eerste keer de garage mee is binnengegaan. De weergegeven waarneming van de beelden van de aangever wordt grotendeels bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen met bijbehorende
stillsvan de in de garage opgenomen camerabeelden. (pagina’s 8 tot en met 14).
Gezien de geschetste gang van zaken, alsmede het feit dat de verdachte driemaal wederrechtelijk de parkeergarage is binnengegaan en de verdachte bij de politie niet heeft verklaard dat het om zijn eigen fiets ging, is het niet aannemelijk dat de verdachte eigenaar was van de door hem uit de parkeergarage weggenomen fiets.
De opmerking van de raadsvrouw dat niet is uitgesloten dat de aangever de fiets voorheen zelf heeft gestolen is slechts een blote veronderstelling, die in het geheel niet wordt ondersteund door enig stuk in het dossier, zodat hieraan zal worden voorbijgegaan.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich wederrechtelijk in een door een bedrijf gebruikte parkeergarage begeven en daar een fiets gestolen. Door dit feit lijdt de eigenaar financiële schade en wordt bovendien overlast veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 229,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep opgeworpen dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, primair omdat zij meent dat de verdachte dient te worden vrijgesproken en subsidiair omdat de aangever blijkens zijn toelichting op de vordering slechts gebruiker was van de fiets en geen eigenaar, zodat geen sprake is van door hem geleden rechtstreekse schade.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. De benadeelde partij heeft in zijn toelichting op de vordering vermeld dat hij niet de eigenaar is van de fiets doch dat hij deze mocht gebruiken. Derhalve is geen sprake van rechtstreekse schade van dit feit voor de benadeelde partij en zijn vordering dient dan ook te worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van D.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2014.
Mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]