In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal uit een woonboot, gepleegd op 29 oktober 2011. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een slaapzak en een omvormer, waarbij de verdachte zich toegang had verschaft door een raam te forceren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de inbraak had gepleegd, met inachtneming van de aangetroffen bloedsporen die aan de verdachte konden worden gekoppeld. De verdediging voerde aan dat de schade mogelijk door weersomstandigheden was veroorzaakt en dat er geen directe link was tussen de bloedsporen en de inbraak. Het hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met braak. De straf die door de politierechter was opgelegd, een gevangenisstraf van zes weken, werd door het hof bevestigd. Het hof benadrukte de ernst van inbraken en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogenscriminaliteit.