ECLI:NL:GHAMS:2014:1574

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
23-002974-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering bij inbraak in woonboot met DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal uit een woonboot, gepleegd op 29 oktober 2011. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een slaapzak en een omvormer, waarbij de verdachte zich toegang had verschaft door een raam te forceren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de inbraak had gepleegd, met inachtneming van de aangetroffen bloedsporen die aan de verdachte konden worden gekoppeld. De verdediging voerde aan dat de schade mogelijk door weersomstandigheden was veroorzaakt en dat er geen directe link was tussen de bloedsporen en de inbraak. Het hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met braak. De straf die door de politierechter was opgelegd, een gevangenisstraf van zes weken, werd door het hof bevestigd. Het hof benadrukte de ernst van inbraken en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogenscriminaliteit.

Uitspraak

parketnummer: 23-002974-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-651708-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woonboot heeft weggenomen een slaapzak (merk: Norman) en/of een omvormer en/of een hoeveeldheid benzine (te weten 10 liter), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door een raam te forceren en/of in te slaan en/of in te duwen en/of (vervolgens) binnen te klimmen via dat raam; (Artikel 311 lid 5 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woonboot heeft weggenomen een slaapzak (merk: Norman) en een omvormer, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door een raam in te duwen en binnen te klimmen via dat raam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

Onder verwijzing naar haar pleitnota in eerste aanleg heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de wind de aangetroffen schade kan hebben veroorzaakt en dat uit enkel de buiten aangetroffen bloedsporen niet de bewezenverklaring van de inbraak volgt, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 mei 2011 (LJN BQ6234). De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het nog altijd onduidelijk is hoe de toegang is verkregen tot de boot en dat er geen link is tussen de vermissing van de goederen en het bloedspoor. Er moet meer zijn dan enkel het bloedspoor, en dat legt het vonnis niet uit. Onbekend is hoe lang het bloedspoor er al lag. Op de aangetroffen schroevendraaier zijn geen sporen van de verdachte aangetroffen. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat er ten aanzien van de benzine geen wegnemingshandeling heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt hierover als volgt. Er is, gelet op de aangifte, sprake geweest van een inbraak. Het scenario dat weersomstandigheden de schade kunnen hebben veroorzaakt, wordt weersproken door de vermissing van de slaapzak en de omvormer en in de boot wordt ook een schroevendraaier gevonden die niet aan de aangever toebehoort. Bij de beantwoording van de vraag of enkel op basis van het aangetroffen DNA van verdachte de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit kan worden vastgesteld, is de plaats waar dit DNA werd aangetroffen van belang, zoals blijkt uit het arrest van het Hof Amsterdam van 28 december 2012 (LJN BY8908). In de onderhavige zaak is blijkens de aangifte en het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] de ruit in de (toegangs)deur van de woonboot vernield. Er liggen binnen in de boot glasscherven op de vloer. Op een aluminiumplaat op het dek vóór de toegangsdeur en op een muur naast die deur worden bloedsporen aangetroffen, die, gelet op de door het NFI aangegeven ‘Matchkans DNA-profiel’ met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van verdachte afkomstig zijn. Naar het oordeel van het hof passen deze bloedsporen, gelet op hun plaats van aantreffen bij de deur, waardoor de toegang is verschaft tot de woonboot, bij de inbraak en is sprake van een daderspoor. De verdachte moet bij het forceren van het raam bij het binnengaan of verlaten van de woonboot door de vernielde ruit een verwonding hebben opgelopen. Daar komt bij dat de verdachte geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van beide sporen. Het verweer wordt verworpen.
Nu het hof met de raadsvrouw van oordeel is dat er ten aanzien van de benzine geen sprake is geweest van een wegnemingshandeling, behoeft dit verweer geen verdere bespreking.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak op een boot. Inbraken zijn ernstige feiten omdat hierbij doorgaans, zoals ook in het onderhavige geval, materiële schade wordt toegebracht aan de gedupeerden. Daarnaast maakt een inbraak inbreuk op de persoonlijke genot van de gedupeerde en wordt deze geconfronteerd met overlast. In het algemeen veroorzaken inbraken maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen aanleiding de op te leggen straf te verlagen nu de diefstal van de benzine niet bewezen wordt verklaard.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogenscriminaliteit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde
.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van D.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2014.
Mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..]