In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2013. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van inbraak in een woning te Amsterdam op 3 mei 2013, waarbij hij samen met anderen sieraden, horloges, een iPhone, een spaarpot met inhoud, geldbedragen en een reservesleutel van een auto heeft weggenomen. De verdachte heeft de toegang tot de woning verkregen door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 april 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de herkenning van de verdachte door getuige [slachtoffer 1] onbetrouwbaar is en dat er geen ander bewijs is om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat de getuige de verdachte herkende als zijn buurman en dit onderbouwde met een karakteristiek kenmerk. Het hof oordeelde dat de herkenning betrouwbaar was en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de inbraak.
Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf bevestigd, maar de omstandigheden waaronder de inbraak heeft plaatsgevonden, zoals de tijd en de impact op de bewoners, zwaar meegewogen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte, die eerder voor diefstal was veroordeeld. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.