Uitspraak
mr. A.P. Hendrikste Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van de appellant. De appellant, die kampt met ernstige depressieve klachten, had in hoger beroep verzocht om de vernietiging van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn schuldsanering op 4 december 2013 tussentijds was beëindigd. De appellant stelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn depressieve klachten en het verlies van zijn baan. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar had geen concreet voorstel tot aflossing van de boedelachterstand gedaan, die volgens hem € 5.889,61 bedroeg.
De bewindvoerder daarentegen stelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn inspannings-, afdracht- en informatieverplichting en dat er nieuwe bovenmatige schulden waren ontstaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet naar behoren aan zijn informatieverplichting heeft voldaan en dat hij gedurende langere tijd geen toereikende informatie heeft verstrekt aan de bewindvoerder. Het hof oordeelde dat de appellant, ondanks zijn depressieve klachten, toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn medewerking aan de schuldsaneringsregeling.
Het hof concludeerde dat de boedelachterstand, die aanzienlijk was opgelopen, de appellant kon worden toegerekend. Hij had geen voorstel tot aflossing ingediend en had sinds november 2012 niets aan de boedel afgedragen. Het hof had begrip voor de situatie van de appellant, maar oordeelde dat deze hem niet ontsloeg van zijn verplichtingen. De aanvraag voor verlenging van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.