ECLI:NL:GHAMS:2014:1726

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
200.143.666-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en informatieplicht van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had op 17 maart 2014 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 11 maart 2014 had besloten de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds te beëindigen. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.G. Moeijes, heeft tijdens de zitting op 6 mei 2014 zijn verzoek toegelicht. De bewindvoerder, mr. G.F.H. Velthuizen, was ook aanwezig en heeft zijn standpunt uiteengezet.

De appellant betwist dat hij de rechtbank niet volledig heeft geïnformeerd over zijn financiële situatie en lopende procedures. Hij stelt dat de procedure van de stichting De Vrienden van het Purmerends Museum pas na zijn toelating tot de schuldsanering aanhangig is gemaakt. De appellant heeft ook betoogd dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat hij nooit de intentie heeft gehad om gelden te verduisteren. De bewindvoerder daarentegen heeft verklaard dat de appellant hem niet voldoende heeft geïnformeerd over zijn schulden en lopende procedures, wat volgens hem cruciaal was voor de beoordeling van de schuldsanering.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant ten tijde van de toelating tot de schuldsanering onjuiste informatie heeft verstrekt. Hij heeft niet gemeld dat er een procedure tegen hem liep, wat van belang was voor de beoordeling van zijn verzoek. Het hof oordeelt dat de appellant niet te goeder trouw is geweest in zijn handelen, wat heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank terecht de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd. Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank en stelt dat de tekortkomingen van de appellant niet gering zijn, waardoor de beëindiging van de schuldsanering gerechtvaardigd is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.143.666/01
insolventienummer rechtbank Noord-Holland : C/15/13/647 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 mei 2014
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.G. Moeijes te IJmuiden.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 17 maart 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2014 waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van het hof van 6 mei 2014. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Moeijes voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de bewindvoerder, mr. G.F.H. Velthuizen, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, alsmede van het verslag van de bewindvoerder van 16 april 2014 met een bijlage. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] heeft verzocht om het vonnis waarbij de op hem van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellant] betwist dat hij de rechtbank bij toelating tot de schuldsaneringsregeling niet heeft geïnformeerd ten aanzien van nog lopende procedures en bestaande schulden. [appellant] stelt dat de procedure van de stichting De Vrienden van het Purmerends Museum (hierna: de stichting) tegen hem eerst aanhangig is gemaakt nadat [appellant] tot de schuldsaneringsregeling was toegelaten. Wat betreft de schulden voert [appellant] aan dat deze te goeder trouw zijn ontstaan. Deze betreffen onder meer leningen uit 2011 en 2012 van familie, welke leningen zijn aangewend voor de onderneming Bloem Digital Imaging B.V.. Ten aanzien van de schuld aan de stichting stelt [appellant] dat hij de gelden - in zijn hoedanigheid van penningmeester van deze stichting - rechtmatig onder zich had. Met toestemming van het voltallige bestuur van de stichting heeft [appellant] het geld op zijn privérekening geparkeerd om zo een hogere rente te verkrijgen. Toen de onderneming Bloem Digital Imaging B.V. in financiële nood verkeerde heeft [appellant] dit geld tijdelijk uitgeleend aan zijn onderneming met de bedoeling het geld weer terug te betalen, zodra het met de onderneming financieel weer beter zou gaan. [appellant] heeft nooit de intentie gehad het geld te verduisteren. Hij wilde al het mogelijke doen om zijn bedrijf van de ondergang te redden. Voorts betwist [appellant] dat hij de bewindvoerder tijdens de schuldsaneringsregeling onvoldoende heeft geïnformeerd en dat hij zonder diens toestemming een onderneming op naam van zijn vrouw heeft gezet. [appellant] voert aan dat de doorstartovereenkomst met de curator van Bloem Digital Imaging B.V. tot stand is gekomen nog vóórdat hij een verzoek tot toelating tot de schuldsanering had ingediend en dat hij de onderneming nog binnen een week voor toelating heeft doorverkocht aan (de door) zijn echtgenote (beheerste vennootschap). Met deze verkoop heeft [appellant] geen schuldeisers benadeeld. De koopprijs is geheel ten goede gekomen aan de boedel. Binnenkort verwacht [appellant] inkomen te genereren uit de werkzaamheden die hij voor de onderneming van zijn echtgenote verricht. Deze inkomsten zullen aan de boedel ten goede komen. Tot slot heeft [appellant] verklaard dat hij nog niet eerder inkomsten heeft verkregen uit werkzaamheden die hij voor deze onderneming heeft verricht en dat dit te maken heeft met het feit dat de koopsom van de onderneming afgelost moest worden. [appellant] biedt bewijs aan van zijn stellingen door het horen van getuigen.
2.2
De bewindvoerder verklaart onder verwijzing naar zijn verslag van 16 april 2014 het volgende. [appellant] heeft hem noch als curator noch als bewindvoerder voldoende geïnformeerd. [appellant] heeft geen melding gemaakt van zijn betrokkenheid in een aanhangig gemaakte procedure door de stichting en van de aanspraken van de familie op hem. Ook heeft [appellant] van beide zaken geen melding gemaakt in het verzoek tot toelating tot de schuldsanering. Het onvermeld laten van schulden, in het bijzonder die aan de stichting, is mede gelet op het verwijt dat [appellant] ten aanzien daarvan kan worden gemaakt volgens de bewindvoerder doorslaggevend. Deze schulden bestonden ten tijde van de toelating tot de schuldsanering en hadden gemeld moeten worden. Voorts heeft [appellant] de bewindvoerder niet geïnformeerd over een overeenkomst strekkende tot overname die hij had gesloten met de curator van Bloem Digital Imaging B.V. en van het feit dat hij plannen had om de uit de boedel van deze vennootschap overgenomen activa over te dragen aan zijn echtgenote of aan haar gelieerde rechtspersonen. Tevens heeft [appellant] de curator niet geïnformeerd over diens verzoek tot toelating tot de schuldsanering. De bewindvoerder verzoekt het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.4
Genoegzaam is komen vast te staan dat [appellant] ten tijde van de behandeling van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsanering de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. [appellant] heeft immers geen melding gemaakt van de tegen hem door de stichting aanhangig gemaakte procedure strekkende tot terugbetaling van een bedrag van € 182.500,--, hoewel hem daarnaar uitdrukkelijk is gevraagd. De stelling van [appellant] dat de door de stichting tegen hem gevoerde procedure eerst nà toelating tot de schuldsanering aanhangig is gemaakt, is feitelijk onjuist. Blijkens de stukken is de dagvaarding van de stichting op 18 oktober 2013 aan hem betekend, zodat deze omstandigheid hem ten tijde van de toelatingszitting op 29 oktober 2013 bekend was. [appellant] had moeten begrijpen dat deze informatie van belang kon zijn bij de beoordeling van het door hem gedane verzoek tot toelating tot de schuldsanering, te meer nu de stichting een vordering op hem trachtte te verhalen van € 182.500,--. Ook de stelling van [appellant] dat hij de gelden van de stichting rechtmatig onder zich hield - te weten met toestemming van het voltallige bestuur teneinde een hogere rente te verkrijgen - kan hem niet baten. Wat hier ook van zij, [appellant] heeft de gelden uiteindelijk aangewend voor zijn in financieel zwaar weer verkerende onderneming Bloem Digital Imaging B.V. en daarmee het risico gelopen dat dit geld daarin zou verdampen, welk risico zich naderhand heeft verwezenlijkt. Door deze handelwijze is het niet meer mogelijk het geld van de stichting terug te betalen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van bovengenoemde schuld niet te goeder trouw is geweest. Indien deze schuld ten tijde van het verzoek tot toelating bekend was, zou deze omstandigheid voor de rechtbank reden zijn geweest het verzoek af te wijzen. Dit brengt mee dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling terecht heeft beëindigd op de voet van artikel 350, derde lid, onder f Fw.
2.5
Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst tot overname van activa uit de failliete onderneming Bloem Digital Imaging B.V. - op 10 september 2013 - het verzoek tot toelating tot de schuldsanering weliswaar nog niet was ingediend maar wel dat dit reeds aan de orde was. [appellant] heeft toen evenwel nagelaten de curator hiervan op de hoogte te stellen. Indien hij dat wel had gedaan had de curator naar alle waarschijnlijkheid de overeenkomst niet met hem gesloten omdat nakoming daarvan allerminst gewaarborgd was gezien de financiële situatie waarin [appellant] verkeerde. Het hof rekent het [appellant] aan dat hij ook deze informatie heeft verzwegen.
Het niet verstrekken van deze informatie vormt een voldoende aanwijzing dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd brengt niet mee dat deze tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
2.6
De bovengenoemde tekortkomingen zijn ook niet zo gering dat de beëindiging van de schuldsanering om die reden, met alle daaraan verbonden nadelen voor [appellant], ongerechtvaardigd zou zijn. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod zal als onvoldoende gespecificeerd dan wel als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, M.W.E. Koopmann en mr. H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.