ECLI:NL:GHAMS:2014:1853

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
200.128.240-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtvaardigd vertrouwen op schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid in opdracht tot advisering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Adviesbureau LIOC B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. LIOC heeft een factuur van € 3.428,39 ingediend voor adviesdiensten die zij aan de geïntimeerde heeft verleend. De geïntimeerde betwist dat de vertegenwoordiger, [X], bevoegd was om deze opdracht te geven. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat LIOC niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde opdracht. LIOC is in hoger beroep gegaan, waarbij zij twee grieven heeft ingediend tegen de bewijsopdracht van de kantonrechter en het oordeel dat zij niet in het bewijs is geslaagd.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en geconcludeerd dat LIOC gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [X]. Het hof oordeelt dat de handelingen van [X] voor risico van de geïntimeerde komen, en dat de geïntimeerde onvoldoende waakzaamheid heeft betracht om de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid te voorkomen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en veroordeelt de geïntimeerde tot betaling van het bedrag van de factuur, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van het geding worden ook aan de geïntimeerde opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid en de verantwoordelijkheden van partijen in het geval van een vermeende volmacht. Het hof stelt dat als een partij niet wil worden gebonden door de handelingen van een vertegenwoordiger, zij de nodige maatregelen moet nemen om de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.128.240/01
zaak/rolnummer rechtbank : 371106/CV EXPL 11- 3055 (Alkmaar)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADVIESBUREAU LIOC B.V.,
gevestigd te Driebergen Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellante,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE]
gevestigd te [woonplaats],
advocaat: mr. L.I. Koenderman te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna LIOC en [geïntimeerde] genoemd.
LIOC is bij dagvaarding van 17 mei 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van (destijds) de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 19 oktober 2011,18 januari 2012 en 20 februari 2013, gewezen tussen LIOC als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte overlegging producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 april 2014 doen bepleiten, LIOC bij monde van mr. D.N. Reynders, advocaat te Utrecht en [geïntimeerde] bij monde van mr. J. Swaan, advocaat te Alkmaar. Beide raadslieden pleitten aan de hand van nadien overgelegde notities. Bij die gelegenheid is aan LIOC akte verleend van het in het geding brengen van producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
LIOC heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3428,39, de wettelijke handelsrente hierover van 25 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 726,00, met veroordeling van (het hof verstaat:) [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van LIOC in de kosten van (het hof verstaat:) het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in deze zaak geen feiten vastgesteld. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan gaat het in deze zaak kortweg om het volgende.
2.2.
Bij factuur nummer 09.06.378 van 11 juni 2009 heeft LIOC onder vermelding van de aanduiding: “Betreft: CamCatch” aan [geïntimeerde] een bedrag van € 3.428,39 (inclusief btw) gedeclareerd voor een drietal besprekingen alsmede voor bestudering van stukken. Deze factuur is onbetaald gebleven; na herinneringen en aanmaningen heeft LIOC [geïntimeerde] in rechte betrokken.

3.Beoordeling

3.1.
LIOC legt aan haar vordering tot betaling van voormelde factuur een door [X] als vertegenwoordiger van [geïntimeerde] aan haar verstrekte mondelinge opdracht tot advisering ten grondslag. [geïntimeerde] bestrijdt dat [X] namens [geïntimeerde] mondeling een overeenkomst van opdracht zou hebben gesloten met LIOC en zij verwijst in dit verband naar een in oprichting zijnde besloten vennootschap Quintessentially, gevestigd te Winschoten, waarin de activiteiten inzake CamCatch zouden plaatsvinden. Subsidiair betoogt [geïntimeerde] dat het door Adviesbureau LIOC gehanteerde uurtarief van € 335,00 niet is overeengekomen.
3.2.
De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 18 januari 2012 met betrekking tot het subsidiaire verweer van [geïntimeerde] op grond van de ter comparitie namens [geïntimeerde] gegeven toelichting vastgesteld dat LIOC reeds eerder in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht en dat mitsdien het uurtarief bij [geïntimeerde] bekend moet zijn geweest, maar hij heeft op het primaire verweer van [geïntimeerde] LIOC toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] haar de opdracht heeft verstrekt tot het leveren van diensten, c.q. het verrichten van de werkzaamheden die met de genoemde factuur 09.06.378 aan [geïntimeerde] in rekening zijn gebracht. Daarop heeft LIOC op 14 augustus 2012 twee getuigen, haar directeur [Y] en [Z] voorgebracht en [geïntimeerde] in tegenverhoor op 14 november 2012 [X] (hierna: [X]). De kantonrechter heeft geoordeeld dat de getuigen [Y] en [X] elkaar tegenspreken en dat de verklaring van [Z] geen elementen bevat die ertoe zouden kunnen leiden dat niettemin moet worden uitgegaan van een door [geïntimeerde] verstrekte opdracht. Voorts heeft hij geoordeeld dat ook de bij de conclusie na enquête door LIOC in het geding gebrachte producties niet het bewijs van de gestelde opdracht bijbrengen. De kantonrechter heeft aldus de vordering afgewezen met veroordeling van LIOC in de kosten van het geding. Daartegen heeft LIOC zich onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep voorzien. Nu er geen grieven zijn gericht tegen het vonnis van 19 oktober 2011 gaat het hof ervan uit dat het hoger beroep zich niet tegen dat vonnis richt.
3.3.
De grieven keren zich tegen de bewijsopdracht die de kantonrechter heeft gegeven en zijn oordeel dat LIOC niet in het toegelaten bewijs is geslaagd. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.4.
Bij de beoordeling van de door LIOC aangevoerde stellingen moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ([geïntimeerde]) ook plaats kan zijn ingeval LIOC gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening door [geïntimeerde] aan [X] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [geïntimeerde] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
3.5.
Als zodanige feiten en omstandigheden die naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid wekken heeft LIOC aangevoerd dat LIOC in het verleden vaker door [X] is benaderd om [geïntimeerde] te adviseren over de beschermingsomvang van bestaande octrooien of de registreerbaarheid ervan, voorts dat zij de met die adviezen gemoeide kosten telkens heeft gefactureerd aan [geïntimeerde] tegen een uurtarief van € 335,00 exclusief btw, welke facturen door [geïntimeerde] zijn voldaan. De juistheid van de stelling dat [geïntimeerde] in het verleden vaker zaken met LIOC heeft gedaan, acht het hof voldoende aangetoond door de overgelegde facturen, terwijl het tegenover de stelling van LIOC dat de opdrachten namens [geïntimeerde] door [X] werden verstrekt, op de weg van [geïntimeerde] had gelegen duidelijk te maken wie aan haar zijde de opdrachten had verstrekt als dat niet [X] was. Nu [geïntimeerde] dat heeft nagelaten, gaat het hof ervan uit dat LIOC zaken heeft gedaan met [X] namens [geïntimeerde]. Daarbij komt dat [X] zich presenteert met een visitekaartje met een logo, waarin de woorden Komen, Vastgoed en Beheer in een gestileerde driehoek herkenbaar zijn, terwijl de eerste regel van het visitekaartje vermeldt “[geïntimeerde]” en de laatste regel de naam bevat “[X]”. Verder heeft [X] kennelijk een e-mailadres onder de domeinnaam van [geïntimeerde] op zijn eigen naam en maakt de in dienst van [geïntimeerde] zijnde mevrouw [A] herhaaldelijk zijn afspraken, ook voor de met de bij de onderhavige factuur gedeclareerde besprekingen.
3.6
In het licht van de aldus geschetste omstandigheden is, anders dan [geïntimeerde] ingang wil doen vinden, wel degelijk plaats voor toerekening van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [X] aan [geïntimeerde]. Naar het oordeel van het hof heeft LIOC immers gerechtvaardigd mogen vertrouwen op de bevoegdheid van [X] tot het namens [geïntimeerde] sluiten van de onderhavige overeenkomst van opdracht en het deelnemen aan besprekingen uit hoofde daarvan. De handelingen van [X] komen in de gegeven omstandigheden voor risico van [geïntimeerde] en daaruit kan naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid worden afgeleid. Dit is voldoende. Als [geïntimeerde] wil voorkomen dat zij gebonden wordt door handelingen van [X] dient zij jegens de wederpartij een zodanige waakzaamheid in acht te nemen, dat zij de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid voorkomt. Die zorgvuldigheid heeft [geïntimeerde] in deze zaak niet, althans onvoldoende betracht. Dat [X] tegenover de kantonrechter heeft verklaard dat [geïntimeerde] niet was betrokken in het project waarover de besprekingen gingen, is ontoereikend om de gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid te doorbreken. Dat geldt ook voor het gedane verzoek van [geïntimeerde] om de factuur om administratieve redenen op naam van Quintessentially Holding B.V. i.o. te zetten. Immers dat verzoek neemt niet weg dat [X] namens [geïntimeerde] de opdracht aan LIOC heeft verstrekt. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] dan ook gehouden tot betaling van de onderhavige factuur, alsmede van de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijk incassokosten.

4.Slotsom

4.1
De grieven zijn terecht voorgedragen. Bij afzonderlijke behandeling daarvan heeft Adviesbureau LIOC na hetgeen hiervoor is overwogen geen belang. Aan het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod gaat het hof als onvoldoende specifiek voorbij, mede in het licht van het gegeven dat in eerste aanleg al getuigen zijn gehoord. De bestreden vonnissen moeten worden vernietigd onder verwijzing van [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de getuigentaxen. Het hof zal de door de getuige [Y] opgegeven kosten voor rekening laten van LIOC, nu [Y] geacht kan worden tevens als partij bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn geweest. Het door de kantonrechter begrote bedrag aan schadeloosstelling voor de getuige [Z] zal wel in de proceskostenveroordeling worden opgenomen. [geïntimeerde] heeft onvoldoende concrete argumenten genoemd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan LIOC tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 3.428,39, de wettelijke handelsrente hierover van 25 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 726,-;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van LIOC begroot op € 1.345,26 aan verschotten en € 875,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 770,71 aan verschotten en € 1.896,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J. Blokland en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.