Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
1. De erfpachter is verplicht de canon te betalen op de in de akte aangegeven wijze en vóór of uiterlijk op de in de akte aangeduide vervaldag(en).
(…)
3. Indien de erfpachter niet tijdig betaalt, is hij in verzuim zonder dat daarvoor ingebrekestelling nodig is en is hij gehouden tot vergoeding van een rente van één procent over het verschuldigde bedrag voor iedere maand of gedeelte hiervan dat hij in verzuim is, met een minimum van vijftig gulden (…).
(…)
5. De erfpachter is niet bevoegd hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht is verschuldigd, te verrekenen met vorderingen die hij uit anderen hoofde op de Staat heeft.
1. De canon wordt telkens na verloop van een periode van vijf jaren op verzoek van de Staat of de erfpachter (…) herzien, indien het bedrag van de canon niet langer een gelijkwaardige tegenprestatie is te achten voor het genot van de erfpachtzaak.
2. De partij die herziening van de canon wenst, is verplicht hiervan ten minste drie maanden voor het einde van de in het eerste lid bedoelde periode aan de andere partij mededeling te doen. De nieuwe canon wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg.
3. Indien partijen een maand voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde periode niet hebben overlegd of na overleg geen overeenstemming hebben verkregen, zal de canon, onverminderd het bepaalde in artikel 19, eerst lid, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 19.
1. De partij die wenst over te gaan tot aanwijzing van deskundigen, brengt de andere partij hiervan schriftelijk op de hoogte, waarna deze gedurende een maand het recht heeft om te kiezen voor een beslechting van het geschil door de bevoegde rechter. Deze keuze geschiedt door een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Men wordt geacht te hebben ingestemd met de beslechting van het geschil bij bindend advies op de voet van dit artikel indien men de termijn van een maand ongebruikt laat voorbijgaan.
2. De deskundigen worden door partijen aangewezen in onderling overleg. Indien zij hierover geen overeenstemming verkrijgen, worden de deskundigen op verzoek van de meest gerede partij benoemd door de kantonrechter binnen wiens ressort de erfpachtzaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
(…)
5. De beslissing van de deskundigen wordt gemotiveerd en schriftelijk gegeven en heeft kracht van bindend advies.
6. De kosten van de vaststelling door de deskundigen wordt door partijen ieder voor de helft gedragen. In het geval als bedoeld in artikel 3, derde lid, komen zij ten laste van de partij die de herziening van de canon heeft verzocht, indien de verhoging of de verlaging van de canon minder dat tien procent van de laatstgeldende canon bedraagt.
3.Beoordeling
grief 2bestrijdt [appellante] de overweging van de rechtbank die erop neerkomt dat partijen het eens zijn over indexering als de meest redelijk vorm van canonherziening en alleen behoeft te worden beoordeeld welke bedrag aan canon als grondslag van die indexering moet dienen. [appellante] wijst erop dat zij alleen een voorstander is van indexering als de juiste canon als grondslag wordt gebruikt en niet de in haar ogen onjuiste canon per 1 april 2005 die de drie deskundigen hebben vastgesteld.
als partijen bij vestiging zijn overeengekomen.Artikel 3 neemt niet tot uitgangspunt dat de tegenprestaties (de canons) in de onderscheiden tijdvakken van vijf jaar gelijkwaardig aan elkaar moeten zijn, maar dat de canon bij de aanvang van ieder tijdvak van vijf jaar als tegenprestatie gelijkwaardig moet zijn aan het genot. Wel zijn de woorden “niet langer een gelijkwaardige tegenprestatie” gebezigd, die suggereren dat de canon eerder wel een gelijkwaardige tegenprestatie voor het genot is geweest. Die enkele suggestie acht het hof echter niet voldoende voor de conclusie dat de verhouding tussen het genot en de tegenprestatie gedurende de volledige duur van de erfpacht een constante zou (moeten) zijn en de canonwijziging derhalve steeds een indexering van de aanvangscanon zou moeten zijn, hetzij - zoals [appellante] betoogt - aan de hand van het prijsindexcijfer consumenten, hetzij - zoals zij elders in haar memorie subsidiair lijkt te betogen - aan de hand van de verandering van de prijzen op de vastgoedmarkt. De wijze waarop de hoogte van de aanvangscanon is bepaald is immers niet vastgelegd in de akte, zodat die ook geen criterium biedt aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld in hoeverre de canon nog een even gelijkwaardige tegenprestatie vormt voor het genot als de canon dat bij de aanvang was. Naar het oordeel van het hof moet artikel 3 van de AE 1993 dan ook zo worden uitgelegd dat telkens na vijf jaar, als partijen niet overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid tot een vergelijk komen, door de deskundigen of de rechter los van de hoogte van de aanvangscanon (of een later vastgestelde canon) moet worden bepaald wat op dat moment een gelijkwaardige tegenprestatie is voor het genot van de erfpachtzaak.
grieven 4 tot en met 9strekken alle ten betoge dat de Staat het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, eerst bij de uitgifte van de erfpacht en later bij de canonherziening. In de toelichting op de grieven betoogt [appellante] dat de Staat in 2000 wist of behoorde te weten dat hij handelde in strijd met het gelijkheidsbeginsel door bij de bepaling van de hoogte van de canon voor het onderhavige perceel van een verdeling van bruikbare grond en duingrond uit te gaan die voor de erfpachter ongunstiger is dan hij tot uitgangspunt heeft genomen bij de vestiging van de erfpachtsrechten ten aanzien van de percelen [adres 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5]. Bij de canonherziening in 2005 is de ongelijkheid niet gecorrigeerd. Een dergelijk handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel acht [appellante] strijdig met de openbare orde, hetgeen zou meebrengen dat de vastgestelde aanvangscanon nietig, althans vernietigbaar is.
grieven 13, 14 en 15, die het tegendeel betogen, gaan dus niet op. Het hof zal bij het eindarrest het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen, derhalve bekrachtigen.
grieven 11 en 12zijn veeggrieven met betrekking tot de beslissing van de rechtbank in conventie. Zij zullen derhalve het lot van grief 10 volgen.