In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de vraag of een betaling van € 32.288,- door [appellant] aan Roan B.V. was verricht ter voldoening van een eigen verplichting of ter nakoming van een verbintenis van een ander, zoals bedoeld in artikel 6:30 lid 1 BW. De rechtbank Haarlem had eerder in twee vonnissen, gedateerd 15 december 2010 en 23 mei 2012, de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] was in hoger beroep gekomen tegen deze vonnissen, waarbij hij terugbetaling van het betaalde bedrag vorderde, primair op basis van onverschuldigde betaling en subsidiair op basis van ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de levering van een boomzaagmachine.
Het hof heeft vastgesteld dat Roan B.V. een opdrachtbevestiging had gestuurd aan [A] voor de levering van de boomzaagmachine, en dat de factuur voor de aanbetaling op verzoek van [A] ook aan [appellant] was gestuurd. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] de betaling had gedaan ter nakoming van een verbintenis van [A], en niet ter voldoening van een eigen verplichting. Het hof heeft deze conclusie bevestigd en geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij met zijn betaling een eigen schuld voldeed. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de juiste identificatie van de partijen bij een overeenkomst en de voorwaarden waaronder betalingen worden gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden rond de betaling en de communicatie tussen de betrokken partijen niet voldoende waren om te concluderen dat [appellant] een eigen verplichting nakwam. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.