ECLI:NL:GHAMS:2014:1886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
200.115.734-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling voor aanschaf boomzaagmachine en de vraag van verbintenis nakoming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de vraag of een betaling van € 32.288,- door [appellant] aan Roan B.V. was verricht ter voldoening van een eigen verplichting of ter nakoming van een verbintenis van een ander, zoals bedoeld in artikel 6:30 lid 1 BW. De rechtbank Haarlem had eerder in twee vonnissen, gedateerd 15 december 2010 en 23 mei 2012, de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] was in hoger beroep gekomen tegen deze vonnissen, waarbij hij terugbetaling van het betaalde bedrag vorderde, primair op basis van onverschuldigde betaling en subsidiair op basis van ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de levering van een boomzaagmachine.

Het hof heeft vastgesteld dat Roan B.V. een opdrachtbevestiging had gestuurd aan [A] voor de levering van de boomzaagmachine, en dat de factuur voor de aanbetaling op verzoek van [A] ook aan [appellant] was gestuurd. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] de betaling had gedaan ter nakoming van een verbintenis van [A], en niet ter voldoening van een eigen verplichting. Het hof heeft deze conclusie bevestigd en geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij met zijn betaling een eigen schuld voldeed. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de juiste identificatie van de partijen bij een overeenkomst en de voorwaarden waaronder betalingen worden gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden rond de betaling en de communicatie tussen de betrokken partijen niet voldoende waren om te concluderen dat [appellant] een eigen verplichting nakwam. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer hof: 200.115.734/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Haarlem: 173472/HA ZA 10-1277
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2014
inzake
[appellant]
,
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel beroep,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROAN B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel beroep,
advocaat: mr. P.C. van den Berg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [appellant] en Roan worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 20 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Haarlem van 15 december 2010 en 23 mei 2012 (de proceskostenveroordeling in reconventie hersteld bij vonnis van 27 juni 2012), onder voornoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en Roan als gedaagde in conventie, teven eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken gewisseld:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in (het hof voegt
toe: voorwaardelijk) incidenteel appel;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog zijn vorderingen (zoals in eerste aanleg gewijzigd) zal toewijzen, met veroordeling van Roan in de proceskosten van beide instanties, met wettelijke rente indien betaling daarvan niet binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest plaatsvindt alsmede met nakosten. In het voorwaardelijk incidenteel appel heeft [appellant], kort gezegd, geconcludeerd tot verwerping, met veroordeling van Roan in de kosten.
In principaal appel heeft Roan geconcludeerd - zakelijk weergegeven - dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] - bij voorraad uitvoerbaar - in de kosten van het hoger beroep alsmede in de nakosten. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft Roan geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 23 mei 2012 voor zover in reconventie gewezen en alsnog toewijzing van haar in reconventie ingestelde vordering, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten alsmede in de nakosten.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het eindvonnis van 23 mei 2012 (hierna: het vonnis) in overweging 2, onder 2.1 tot en met 2.12, een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Die opsomming is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
( i) Roan is een bedrijf dat onder meer handelt in houtbewerkingmachines.
(ii) Op 14 februari 2010 heeft Roan aan [A] per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd met betrekking tot een door Roan aan [A] te leveren boomzaagmachine van het merk Wravor voor totaalprijs van € 68.776,-, onder verdeeld in € 58.650,- voor de machine, € 1.630,- voor transportkosten, € 4.296,- voor extra zaagbladen en € 4.200,- voor montage.
(iii) Op 15 februari 2010 heeft Roan aan [A] per e-mail een factuur gestuurd, waarbij een aanbetaling van € 32.288,- in rekening werd gebracht.
(iv) De onder (iii) genoemde factuur is kort nadien, op verzoek van [A], ook aan [appellant] gestuurd, nu op diens ([appellant]) naam. De datum van de factuur bleef ongewijzigd.
( v) [appellant] heeft op 25 februari 2010 het bedrag van € 32.288,- aan Roan betaald.
(vi) Nadien is onenigheid ontstaan tussen [appellant] en Roan over de inhoud van de overeenkomst met betrekking tot de te leveren boomzaagmachine. De (op 30 maart 2010 aan [appellant] verzonden) factuur ter zake van het restantbedrag is onbetaald gebleven. De boomzaagmachine is niet door Roan geleverd.
(vii) In deze procedure vordert [appellant], na wijziging van eis, terugbetaling aan hem van het bedrag van € 32.288,- (met rente), zulks primair uit hoofde van onverschuldigde betaling, subsidiair uit hoofde van ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot levering van de boomzaagmachine en meer subsidiair uit hoofde van vernietiging van die overeenkomst wegens dwaling. De primaire vordering is erop gebaseerd dat meerbedoelde overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten is tussen [A] en Roan, de beide subsidiaire vorderingen gaan ervan uit dat de overeenkomst is gesloten tussen [appellant] en Roan. In - het hof begrijpt: voorwaardelijke - reconventie vordert Roan - naar de rechtbank heeft begrepen en Roan in hoger beroep niet heeft gecorrigeerd - uit hoofde van schadevergoeding wegens wanprestatie van [appellant] een bedrag van € 32.905,70 (met rente).
(viii) De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen.
3.2
De
grieven in principaal beroepstrekken ten betoge dat de vordering van [appellant] alsnog wordt toegewezen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.3
Het hof stelt vast dat [appellant] zich inmiddels, met Roan, op het standpunt stelt dat de overeenkomst is gesloten tussen [A] en Roan. Daarmee in overeenstemming heeft [appellant] dan ook geen grief gericht tegen het eerste deel van overweging 4.4 van het vonnis.
3.4
Het geschil dat thans nog aan de orde is betreft (enkel) de vraag of [appellant] op het moment dat hij het bedrag van € 32.288,- aan Roan betaalde (25 februari 2010) dit deed met het oog op de voldoening van een eigen verplichting (omdat hij op dat moment meende dat sprake was van een overeenkomst tussen Roan en hem) of dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] toen, op de voet van artikel 6:30 lid 1 BW, een verbintenis van [A] nakwam. De rechtbank heeft genoemde vraag in laatstbedoelde zin beantwoord en daarom de vordering van [appellant] uit hoofde van onverschuldigde betaling afgewezen (de beide subsidiaire vorderingen wees de rechtbank af, omdat die erop gebaseerd zijn dat de overeenkomst tussen Roan en [appellant] is gesloten en - als gezegd - [appellant] daar inmiddels niet meer van uitgaat).
3.5
Voorafgaand aan het moment dat [appellant] meergenoemd bedrag aan Roan betaalde (25 februari 2010), had zich het volgende afgespeeld:
(i) Roan had, op 14 februari 2010, aan [A] een opdrachtbevestiging gestuurd (zie hiervoor onder 3.1 sub (ii));
(ii) Roan had, op 15 februari 2010, een factuur met betrekking tot de aanbetaling van € 32.288,- aan [A] gestuurd (zie hiervoor onder 3.1 sub (iii));
(iii) Roan had die factuur kort nadien - nu, op verzoek van [A], op naam van [appellant] - aan [appellant] gestuurd (zie hiervoor onder 3.1 sub (iv)).
3.6
Tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft [appellant], zo leest het hof in het desbetreffende proces-verbaal, onder meer verklaard dat hij een schriftelijk contract wilde, maar dat dit “kennelijk moeilijk” was. [A] (“[voornaam A]”) had hem gezegd dat hij dat “met Roan nog wel in orde zou maken”. Ook verklaarde [appellant] dat hij [A] om “de opdrachtbevestiging” heeft gevraagd, maar die niet heeft gekregen. Hij had toch alvast de aanbetaling van € 32.288,- voldaan, omdat “[voornaam A] zei dat het bedrag klopte”. Het hof maakt uit een en ander op dat [appellant] op 25 februari 2010 wist dat de opdrachtbevestiging aan [A] was verstrekt, dat hij op basis van informatie die [A] had tot de aanbetaling is overgegaan en dat laatstgenoemde op dat moment nog niet met Roan “in orde had gemaakt” wat [appellant] kennelijk wilde (een contract op zijn naam) en dat dit “moeilijk”lag.
3.7
Tegenover de hiervoor onder 3.5 onder (i) en (ii) genoemde feiten en de onder 3.6 beschreven omstandigheden is het enkele feit dat Roan de factuur van 15 februari 2010 (op verzoek van [A]) op naam heeft gesteld van [appellant] onvoldoende om ervan uit te gaan dat [appellant] op 25 februari 2010 redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij met zijn betaling op die dag een eigen schuld voldeed, laat staan dat [appellant] er op dat moment van uit kon gaan dat Roan die betaling als zodanig heeft moeten begrijpen. Op dat moment was immers, naar [appellant] - zo volgt uit het bovenstaande - wist, nog slechts sprake van afspraken tussen Roan en [A]. Specifieke feiten en/of omstandigheden waarom Roan, ondanks het vorenstaande, wèl heeft moeten begrijpen dat [appellant] met meerbedoelde betaling een eigen schuld voldeed heeft, [appellant] niet aangevoerd. Aan bewijs wordt daarom niet toegekomen.
3.8
Dat Roan zich na 25 februari 2010 mogelijk op enig moment jegens [appellant] is gaan uiten op een wijze die [appellant] heeft kunnen verstaan als dat Roan hem inmiddels als partij bij de overeenkomst beschouwd, brengt in het hiervoor overwogene geen wijziging.
3.9
Het vorenstaande betekent dat de grieven falen, dat aan het voorwaardelijk incidenteel beroep niet wordt toegekomen en dat het vonnis zal worden bekrachtigd.
3.1
[appellant] zal, als de verliezende partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Roan tot op heden begroot op €1.815,-. aan verschoten en € 1.158,- aan salaris, met nakosten ad € 131 dan wel (bij betekening van het arrest) € 199,-;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, M.A. Goslings en D.J. van der Kwaak en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 20 mei 2014.