ECLI:NL:GHAMS:2014:1937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
200.142.025
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens onvoldoende medewerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van appellante [X]. De rechtbank Noord-Holland had op 11 februari 2014 de schuldsaneringsregeling van [X] beëindigd, omdat zij zonder toestemming van de bewindvoerder naar het buitenland was vertrokken en daar gedetineerd raakte. Het hof heeft vastgesteld dat [X] niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, zoals voorgeschreven in artikel 350 van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 6 mei 2014 heeft [X] haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij in staat was om haar schulden te voldoen, ondanks de nieuwe schulden die waren ontstaan. De bewindvoerder, J. van Straaten, heeft echter betoogd dat de schuldsanering van [X] vanaf het begin moeizaam is verlopen en dat zij niet heeft voldaan aan haar informatieplicht. Het hof heeft de argumenten van [X] en de bewindvoerder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de herhaalde schending van de informatieplicht en het niet vragen om toestemming voor haar verblijf in het buitenland voldoende aanwijzingen geven dat [X] niet de vereiste medewerking aan de schuldsaneringsregeling heeft verleend. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de schuldsanering van [X] tussentijds is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.142.025/01
insolventienummer rechtbank Noord Holland : C/15/11/724 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 mei 2014
in de zaak van
[X],
wonend te[--],
appellante,
advocaat: mr. H. Beekelaar te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 18 februari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 11 februari 2014, waarbij de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] tussentijds is beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 6 mei 2014. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Beekelaar voornoemd, die het verzoekschrift mondeling heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, J. van Straaten, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het namens [X] op 29 april 2014 ingediende aanvullend beroepschrift met de producties 1 tot en met 15, het verslag van de bewindvoerder van 30 april 2014 en de namens [X] bij brief van 2 mei 2014 nader overgelegde stukken. [X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarbij de op haar van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en te bepalen dat deze dient te worden voortgezet. Daartoe heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [X] heeft gesteld in staat te zijn haar nieuwe schulden binnen de reguliere looptijd van de schuldsanering te kunnen voldoen. [X] heeft niet betwist dat schulden zijn ontstaan aan Agis en de gemeente Haarlemmermeer. Zij heeft echter aangevoerd dat de schuld aan Agis is voldaan en dat de schuld aan de gemeente Haarlemmermeer kan worden voldaan uit reserveringen op de budgetrekening, aflossingen ad € 121,90 per maand en door het vakantiegeld daarvoor aan te wenden.
Voorts heeft [X] betoogd nog steeds arbeidsongeschikt te zijn. Zij staat sinds juli 2012 onder behandeling van een psychiater in verband met een complexe posttraumatische stressstoornis met psychotische kenmerken en een depressieve stoornis. In verband met deze klachten is zij door de gemeente Haarlemmermeer sinds 2012 vrijgesteld van de sollicitatieplicht en re-integratieplicht. In het kader van de schuldsanering was [X] eerder ook vrijgesteld van de sollicitatieplicht door de rechter-commissaris, en wel tot november 2012. [X] meent dat de detentie niet heeft geleid tot benadeling van schuldeisers aangezien zij niet in staat was meer inkomen te genereren. [X] verzoekt de beslissing tot tussentijdse beëindiging te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te laten duren zo nodig met verlenging van de looptijd met de duur van de ondergane detentie.
2.2
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat de schuldsanering van [X] van aanvang af moeizaam is verlopen. Hoewel [X] reeds op 27 september 2011 was toegelaten tot de schuldsanering heeft de bewindvoerder deze niet eerder dan op 9 januari 2012 kunnen opstarten aangezien zij daags voor de toelatingszitting op Schiphol was aangehouden en in detentie kwam te verkeren. Na de aanhouding op Schiphol werd [X] voor enkele dagen vrijgelaten om zaken te regelen waarna zij zich weer op Schiphol zou moeten melden voor de detentie, hetgeen aldus is geschied. In die tussenliggende periode heeft de toelatingszitting plaatsgevonden en [X] heeft toen niet aangegeven dat zij nog detentie moest ondergaan. [X] legde pas na aanmaningen informatie over en in maart 2013 heeft de bewindvoerder daarom een verzoek tot tussentijdse beëindiging ingediend. Toen [X] alsnog informatie verstrekte, werd het verzoek tot tussentijdse beëindiging ingetrokken. Eind maart 2013 heeft [X] de bewindvoerder bericht dat een goede kennis van haar was overleden in Suriname en dat zij de begrafenis wilde bijwonen. Zij berichtte de bewindvoerder dat zij reeds toestemming had van de gemeente Haarlemmermeer en dat zij op 5 mei 2013 weer terug zou zijn in Nederland. Op 29 juli 2013 werd de bewindvoerder door de maatschappelijke dienstverlening van P.I. Nieuwersluis op de hoogte gebracht dat [X] aldaar gedetineerd was. [X] was zonder toestemming van de bewindvoerder naar Suriname gegaan en was op de terugreis, op 6 juli 2013, (weer) aangehouden op Schiphol in verband met overtreding van de Opiumwet. Uit informatie van de raadsman van [X], die haar in de strafzaak bijstond, heeft de bewindvoerder begrepen dat [X] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ongeveer zes maanden, welke straf zij aansluitend aan haar aanhouding heeft uitgezeten. De bewindvoerder heeft, ondanks dat zij daarnaar heeft verzocht bij zowel [X] als haar raadsman in de strafzaak, nimmer de schriftelijke uitspraak in de strafzaak onder ogen gekregen. Hierdoor is het de bewindvoerder niet bekend of [X] ook is veroordeeld tot het betalen van een geldboete. [X] heeft naar de mening van de bewindvoerder niet voldaan aan haar informatieplicht. Immers, [X] heeft vanaf januari 2014 in het geheel geen informatie aan de bewindvoerder verstrekt. Het is de bewindvoerder gebleken dat [X] ook buiten de detentieperiode is gekort op haar uitkering en dat zij de bewindvoerder daarover niet heeft geïnformeerd. Daarnaast heeft [X] door de detentie niet voldaan aan haar sollicitatieplicht. Van een vrijstelling van laatstgenoemde verplichting door de rechter-commissaris is geen sprake. Tot slot voert de bewindvoerder aan dat [X] nieuwe schulden heeft laten ontstaan en dat de voorgestelde aflossing van de schuld aan de gemeente Haarlemmermeer niet reëel is. De bewindvoerder komt tot de conclusie dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling terecht tussentijds heeft beëindigd en verzoekt het hof het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.4.
Vooropgesteld wordt dat [X] gedurende de schuldsaneringsregeling tot tweemaal toe gedetineerd is geweest. De eerste detentie is aangevangen kort na de toelating (27 september 2011) tot de schuldsanering waardoor de bewindvoerder niet eerder dan 9 januari 2012 de schuldsanering heeft kunnen opstarten en om die reden het huisbezoek eerst op 23 januari 2012 heeft kunnen afleggen. De tweede detentie was gedurende de periode van 6 juli 2013 tot begin januari 2014 in verband met een onherroepelijke veroordeling ter zake van overtreding van de Opiumwet. Zowel ten aanzien van de eerste als de tweede detentie treft [X] een verwijt. [X] heeft ten aanzien van de tweede detentie weliswaar gesteld dat zij de verkeerde tas heeft meegenomen en - zo begrijpt het hof – dat zij meent daarom ten onrechte te zijn veroordeeld, maar aan die stelling gaat het hof voorbij nu de strafrechter in weerwil hiervan tot een strafrechtelijke veroordeling is gekomen die thans onherroepelijk is geworden. Door zich gedurende de looptijd van de schuldsanering schuldig te maken aan overtreding van de Opiumwet heeft [X] het risico genomen dat zij zou worden aangehouden en voor geruime tijd in detentie zou komen te verkeren, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt. Daarmee heeft [X] zich in zekere zin gedurende geruime tijd onttrokken aan het toezicht van de bewindvoerder. Uit hetgeen de bewindvoerder naar voren heeft gebracht volgt dat [X] zich weinig aantrekt van de voor haar geldende regels binnen de schuldsaneringsregeling. In dit kader is van belang dat zij zonder toestemming (voor een tweede maal) naar Suriname was vertrokken, nadat zij (naar achteraf is gebleken) de eerste keer in Suriname zonder toestemming langer had verbleven. Naar de bewindvoerder heeft gesteld en ter zitting in hoger beroep is gebleken heeft [X] nagelaten de schriftelijke uitspraak waarbij zij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ongeveer zes maanden aan de bewindvoerder te verstrekken. Hierdoor heeft de bewindvoerder niet kunnen verifiëren of [X] tevens is veroordeeld tot het betalen van een geldboete.
Weliswaar heeft [X] in hoger beroep twee verklaringen van haar behandelend psychiater en drie verslagen van belastbaarheidsonderzoeken overgelegd, waaruit een vrijstelling van de sollicitatieplicht in de schuldsanering zou kunnen volgen, maar zij had deze bescheiden reeds eerder aan de bewindvoerder moeten overleggen en niet eerst ter gelegenheid van het onderhavige hoger beroep. Al het voorgaande, in het bijzonder het herhaaldelijk niet informeren van de bewindvoerder en het niet vragen om toestemming daar waar dit vereist is, levert voldoende aanwijzing op dat bij [X] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Hetgeen [X] heeft aangevoerd en de inhoud van de stukken die zij heeft overgelegd betreffende haar arbeidsongeschiktheid, brengen niet mee dat deze schending van de informatieplicht haar niet kan worden toegerekend. De tekortkoming is ook niet zo gering dat de beëindiging van de schuldsanering om die reden, met alle daaraan verbonden gevolgen voor [X], ongerechtvaardigd zou zijn. Er is geen grond om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar te verlengen. Niet is gebleken van een zodanige wijziging in de persoonlijke omstandigheden dat het hof thans daaraan het vertrouwen kan ontlenen dat [X] de voor haar geldende verplichtingen – in het bijzonder de informatieverplichting – zal nakomen. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Boukema, M.L.D. Akkaya en M.W.E. Koopmann en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.