Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1bestrijdt [appellante] de vaststelling dat de brandmeldinstallatie op 4 maart 2011 door de brandweer conform het programma van eisen is gecertificeerd. Met deze betwisting zal het hof bij de beoordeling rekening houden. Voor het overige zijn de vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.Beoordeling
grief 3bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat zij de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden omdat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt. In de toelichting op de grief voert [appellante] aan dat voor verzuim geen ingebrekestelling was vereist, omdat de in de vaststellingsovereenkomst genoemde datum van 1 januari 2011 moet worden beschouwd als een fatale termijn en zij bovendien uit de reactie van [geïntimeerde] op haar - tijdige - klachten van 24 maart 2011 en 4 mei 2011 moest afleiden dat [geïntimeerde] in de nakoming van haar verbintenis zou tekortschieten.
hoopte(maar niet toezegde) te gaan halen en omdat onzeker was of dat zou lukken is aanstonds een regeling getroffen voor de situatie van een latere oplevering. Gelet op het gegeven dat [geïntimeerde] voor de feitelijke uitvoering afhankelijk was van de medewerking van [appellante], lag het opnemen van een fatale termijn ook niet erg voor de hand. Feiten of omstandigheden die meebrengen dat [appellante] desalniettemin de termijn als een fatale heeft mogen opvatten, zijn gesteld noch gebleken.