In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 3 juni 2011 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het dreigen met een mes richting het slachtoffer, waarbij de verdachte in de Surinaamse taal dreigende woorden uitsprak zoals 'ik ga je vermoorden'.
Tijdens de zittingen op 14 januari en 20 maart 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging. De raadsman voerde aan dat de bedreiging niet voldoende was om tot een veroordeling te komen, maar het hof verwierp dit verweer.
Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreiging zoals ten laste gelegd. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en hechtenis, maar het hof besloot tot een voorwaardelijke geldboete en hechtenis, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor schade als gevolg van de bedreiging.
De uitspraak van het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een geldboete van € 200,00 en 4 dagen hechtenis op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten had gepleegd na het incident, wat in haar voordeel werd meegewogen.