In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben de krakers hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De krakers, die een voormalig dierenasiel aan de Polderweg 620 te Amsterdam hadden gekraakt, vorderden dat de Staat hen zou verbieden het pand strafrechtelijk te ontruimen. De voorzieningenrechter had deze vordering afgewezen, met de overweging dat het gebouw en het terrein als één geheel moeten worden beschouwd, en dat de krakers daarmee de delictsomschrijving van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht vervulden.
De krakers hebben in hun hoger beroep zes grieven geformuleerd, waarin zij onder andere aanvoerden dat het begrip 'gebouw' in artikel 138a Sr niet het omliggende terrein omvat. Het hof oordeelde dat de gemeente Amsterdam het terrein in gebruik had, en dat de krakers niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun belangen zwaarder wogen dan die van de eigenaar. De Staat had voldoende aangetoond dat de ontwikkeling van het terrein in gang was gezet en dat er geen reden was om aan te nemen dat de ontruiming niet zou plaatsvinden.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de krakers in het ongelijk waren gesteld. De kosten van het geding werden aan de krakers opgelegd, en het hof verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de rechten van de eigenaar en de rechten van de krakers, waarbij het hof de prioriteit gaf aan het eigendomsrecht van de gemeente.