ECLI:NL:GHAMS:2014:2224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
200.133.142-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhoging loon bakkerijmedewerkster op grond van afbak- en serveerwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een bakkerijmedewerkster, [geïntimeerde], tegen [appellant], de eigenaar van de bakkerij, inzake een geschil over de verhoging van haar loon. De kantonrechter had eerder in een vonnis op 3 juni 2013 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij zij [appellant] had veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en wettelijke verhogingen. [appellant] is in hoger beroep gekomen, waarbij hij de vernietiging van het vonnis heeft verzocht en de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde]. De zaak is behandeld op 10 juni 2014, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en bewijs hebben aangeboden.

De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] is sinds 1 mei 1997 werkzaam bij de bakkerij en heeft een bruto maandloon van € 1464,36. De arbeidsovereenkomst valt onder de CAO Bakkersbedrijf. [appellant] is sinds januari 2012 medevennoot van de bakkerij en heeft de rechtsvoorganger overgenomen. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd om [appellant] te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris en wettelijke verhogingen, welke vorderingen door de kantonrechter zijn toegewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend, onder andere dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zich niet inhoudelijk tegen de vorderingen heeft verweerd. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de feiten correct heeft vastgesteld en dat [appellant] in eerste aanleg geen conclusie van antwoord heeft ingediend. Het hof heeft ook de argumenten van [appellant] over de interpretatie van de CAO Bakkersbedrijf en de werkzaamheden van [geïntimeerde] overwogen. Het hof heeft behoefte aan meer informatie over de aard van de werkzaamheden van [geïntimeerde] en heeft een comparitie van partijen gelast om deze informatie te verkrijgen en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een schikking.

De beslissing van het hof is dat partijen in persoon moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris op 14 augustus 2014, waarbij ook de mogelijkheid van een schikking wordt onderzocht. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot na de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.133.142/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 12-29227
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A. Oass te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.G. van der Mark te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 2 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2013 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en onder meer [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en haar zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van de buitengerechtelijke kosten ad € 904,- met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
(i) [geïntimeerde] is sedert 1 mei 1997 voor 32 uur per week werkzaam bij een rechtsvoorganger van Warme Bakker [X] in de functie van verkoopster, laatstelijk tegen een bruto maandloon van € 1464,36.
(ii) In januari 2012 is [appellant] medevennoot geworden van de rechtsvoorganger van Warme Bakker [X]. Sedert 19 oktober 2012 is deze rechtsvoorganger overgegaan in de eenmanszaak Warme Bakker [X], welke door [appellant] wordt gedreven.
(iii) Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Bakkersbedrijf van toepassing, welke is afgesloten voor de periode van 1 maart 2012 tot en met 30 april 2013.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd om - voor zover hier van belang - [appellant] te veroordelen tot betaling van
-€ 8.430,53 bruto aan achterstallig salaris over de periode 1 mei 2007 tot en met augustus 2012 wegens te laag functie-uurloon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 4.215,26 bruto en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 30 mei 2012;
-€ 495,55 bruto aan achterstallig salaris over de periode 1 mei 2007 tot en met augustus 2012 wegens niet betaalde diplomatoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 247,78 bruto en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 30 mei 2012;
-de wettelijke verhoging over te laat betaald salaris over de periode vanaf februari 2011 tot de datum van de inleidende dagvaarding van € 7.434,86 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2012;
-€ 983,22 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede de kosten van de procedure.
3.2
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen met dien verstande dat hij daarbij telkens heeft bepaald dat de wettelijke verhoging wordt beperkt tot 25%, daartoe verder overwegend dat [appellant] zich niet inhoudelijk tegen de vorderingen heeft verweerd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
Voorafgaand aan de bespreking van de grieven wordt opgemerkt dat [appellant] niet heeft gegriefd tegen de beslissing van de kantonrechter hem te veroordelen tot betaling van € 3.717,43 bruto aan wettelijke verhoging wegens te laat betaald salaris in de periode februari 2012 tot de datum vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2012 tot de algehele voldoening. Deze veroordeling staat daarmee vast.
3.4
[appellant] formuleert één grief tegen het vonnis inhoudend dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zich niet inhoudelijk tegen de vordering heeft verweerd en dat deze als niet weersproken toewijsbaar is. Op zichzelf dient deze grief te falen nu feitelijk kan worden vastgesteld dat [appellant] in eerste aanleg geen conclusie van antwoord heeft genomen.
3.5
[appellant] formuleert echter ook een aantal subgrieven. Deze laten zich als volgt verwoorden.
a- [geïntimeerde] interpreteert de CAO Bakkersbedrijf onjuist. Uit uitspraken van de Adviescommissie Arbeidsvoorwaarden, die conform de CAO-bepalingen is ingesteld, blijkt dat ingeval van combinatie van functies, in casu verkoper en verkoper (bake-off) de werknemer de hoogst gekwalificeerde functie tenminste 10 uur per week, of naar rato van de arbeidsduur, dient uit te oefenen alvorens voor een salarisverhoging in aanmerking te komen. Kennelijk doelt [appellant] hier mede op de desbetreffende bepalingen in de opeenvolgende CAO’s Bakkersbedrijf in de periode 2007 tot en met 2012, voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard. Het hof heeft van die bepalingen kennis genomen en deze dienen ook door het hof toegepast te worden. Zij houden in dat - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven- bij een combinatie van functies, indien een werknemer over een periode van 4 weken gemeten meer dan één functie verricht, en hij de hoogst geclassificeerde functie ten minste 10 uren per week uitoefent, zijn beloning overeenkomstig die hoogst geclassificeerde functie is.
b-[geïntimeerde] heeft geen bake-off werkzaamheden verricht. Deze zien op de laatste stap in het bakproces waarbij een halffabricaat in de winkel wordt afgebakken. Daar is bij [appellant] geen sprake van geweest. Daar worden slechts eindproducten in de oven opgewarmd maar dat is niet te kwalificeren als bake-off werkzaamheden. In elk geval verrichtte [geïntimeerde] deze opwarmwerkzaamheden niet tenminste 10/38 deel van haar wekelijkse arbeidsomvang van 32 uur per week, zijnde 8 uur en 30 uur minuten per week.
c-[geïntimeerde] deed ook geen serveerwerkzaamheden. De door klanten bestelde koffie werd meestal direct meegenomen en slechts door de verkoopster voor de klanten op de toonbank gezet. De functie van verkoopster/serveerster in de CAO Bakkersbedrijf ziet op bakkerij ondernemingen die naast hun bakkerswinkel een tearoom hebben. Als het op de toonbank zetten van koffie door [geïntimeerde] al wel te kwalificeren zou zijn als werkzaamheden behorende tot de functie van verkoopster/serveerster dan heeft zij ook deze werkzaamheden nooit meer dan 8 uur en 30 uur minuten per week uitgevoerd.
d-[geïntimeerde] heeft slechts een algemeen diploma verkoopmedewerker. Dit is geen diploma als bedoeld in de CAO Bakkersbedrijf waarvoor een diplomatoeslag verschuldigd is. Deze grief slaagt. In artikel 4.5 van de CAO Bakkersbedrijf is een limitatieve lijst van diploma’s opgenomen waarvoor een werkgever diplomatoeslag is verschuldigd. De diploma’s die de CAO Bakkersbedrijf in dit verband noemt zijn:
-diploma broodverkoper;
-diploma bake-off bakker;
-verkoopmedewerker in de bakkerijbranche.
Als productie 25 bij de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] uiteindelijk het diploma overgelegd op grond waarvan zij meent recht te hebben op de bedoelde diplomatoeslag. Zoals [appellant] echter terecht betoogt betreft dit slechts een algemeen diploma Verkoopmedewerker, behaald als onderdeel van haar opleiding aan het ROC Amsterdam. Dit is echter geen diploma als bedoeld in de CAO Bakkersbedrijf dat recht geeft op een diplomatoeslag. De vordering die hierop betrekking heeft moet dus worden afgewezen.
e-[appellant] heeft in hoger beroep buitengerechtelijke kosten gevorderd omdat hij naar zijn zeggen in de aanloop naar dit geding veel tijd heeft gespendeerd en correspondentie heeft gevoerd. Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Een vordering in reconventie dient uiterlijk in eerste aanleg te worden ingesteld. De wet voorziet er niet in dat dit in hoger beroep voor het eerst kan geschieden.
3.6
Het hof ziet in het voorgaande onder 3.5 onder a tot en met c overwogen aanleiding een verschijning van partijen te gelasten. Het hof heeft onder meer behoefte aan inlichtingen omtrent de aard van de werkzaamheden van [geïntimeerde], de tijd die daarmee dagelijks gemoeid is en de inrichting van de bakkerij. De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een schikking
.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 3.6 omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mr. L.A.J. Dun, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op donderdag 14 augustus 2014 om 15.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen en hun advocaten op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 1 augustus 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van september tot november 2014 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan de raadsheer‑commissaris, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, L.A.J. Dun en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.