ECLI:NL:GHAMS:2014:2514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
200.145.231 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke voorzieningen en schorsing van bestuurders in vennootschapsrechtelijke geschil

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 12 juni 2014, wordt een verzoek behandeld van de besloten vennootschap Seca Beheer B.V. en de meerderheidsaandeelhouders om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap Makati B.V. Tevens wordt verzocht om onmiddellijke voorzieningen te treffen, waaronder de schorsing van de bestuurders en de benoeming van een onafhankelijke bestuurder. De Ondernemingskamer gaat in op de feiten en de juridische context van het geschil, waarbij de aandeelhoudersovereenkomst en de machtsverhoudingen binnen de vennootschap centraal staan. De Ondernemingskamer oordeelt dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en dat de meerderheidsaandeelhouders misbruik maken van hun macht. De Ondernemingskamer besluit om de bestuurders van Makati B.V. te schorsen en een tijdelijke bestuurder te benoemen, evenals de overdracht van de aandelen ten titel van beheer. De kosten van het geding worden toegewezen aan Makati B.V. De behandeling van het verzoek tot het bevelen van een enquête wordt aangehouden.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.145.231/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 12 juni 2014
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[A],gevestigd te [...],

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SECA BEHEER B.V.,
gevestigd te [...],
VERZOEKSTERS,
advocaat:
mr. G.T.J. Hoff, kantoorhoudende te Haarlem,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAKATI B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. M. Straus, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidAHA NEDERLAND B.V.,gevestigd te Hilversum,BELANGHEBBENDE,

verschenen bij haar bestuurder [J], wonende te [...],

2.[B],wonende te [...],BELANGHEBBENDE,advocaat: mr. E.L. Hoogstraate, kantoorhoudende te Haarlem,

3.[C],wonende te [...],BELANGHEBBENDE,advocaat: mr. A.C.A. Heijman, kantoorhoudende te Haarlem,

4.[D],wonende te [...],BELANGHEBBENDE,in persoon verschenen,

5.[E],wonende te [...],BELANGHEBBENDE,in persoon verschenen.

1.Het verloop van het geding

1.1
De Ondernemingskamer gebruikt de navolgende definities.
  • verzoeksters tezamen: [A] c.s.
  • verzoeksters afzonderlijk: [A] respectievelijk Seca Beheer
  • verweerster: Makati
  • belanghebbende sub 1: AHA Nederland
  • belanghebbende sub 2: [B]
  • belanghebbende sub 3:[C]
  • belanghebbende sub 4: [D]
  • belanghebbende sub 5: [E]
  • [F]: [F]
  • [G]: [G]
  • Trompenburg Beheer B.V.: Trompenburg Beheer
  • Stichting Dik Trom: Stichting Dik Trom
  • Trompenburg Beheer, AHA Nederland
en [E] tezamen: de meerderheidsaandeelhouders
  • [H]: [H]
  • [J] : [J]
  • CNBP N.V. te Anderlecht, België: CNBP
1.2
[A] c.s. hebben bij op 14 april 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Makati over de periode van 25 augustus 2006 tot en met de dag van de door de Ondernemingskamer te geven beschikking. Daarbij heeft zij tevens verzocht - zakelijk weergegeven - bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding [F] en [G] te schorsen als bestuurder van Makati, een onafhankelijke derde te benoemen tot bestuurder van Makati, het stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders op alle aandelen van de meerderheidsaandeelhouders, althans op 9% van de door Trompenburg Beheer gehouden aandelen te schorsen, althans de voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht, alsmede om Makati te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3
Makati heeft bij op 25 april 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [A] c.s. in de kosten van het geding.
1.4
Du Bois heeft zich bij op 25 april 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties aangesloten bij de stellingen en conclusies van [A] c.s..
1.5
Het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 1 mei 2014. Bij die gelegenheid hebben
  • mr. Hoogstraate voornoemd voor [A] c.s. en [B] en
  • mr. Straus voornoemd voor Makati,
de standpunten van de betrokken partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen overgelegde - aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties. De advocaten alsmede partijen hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord. Voorts zijn partijen ter terechtzitting met elkaar te rade gegaan of het mogelijk was een schikking te treffen. Zij hebben de Ondernemingskamer vervolgens verzocht de beslissing aan te houden opdat zij de onderhandelingen ook na de zitting zouden kunnen voortzetten. Bij brief van 6 mei 2014 heeft mr. Hoogstraate de Ondernemingskamer bericht dat het schikkingsoverleg is mislukt en namens [A] c.s. verzocht beschikking te geven.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten.
2.1
[D] en [E] zijn gehuwd. [J] is een zoon van hen.
2.2
[D] heeft Makati opgericht op 28 maart 1979.
2.3
Makati is houdster van (een meerderheid van) de aandelen in verschillende dochtervennootschappen. Makati drijft – tezamen met een aantal van deze dochtervennootschappen – een onderneming die zich bezig houdt met decoratieve en verzorgende cosmetica. Eén van deze dochtervennootschappen is CNBP, een vennootschap gevestigd te Anderlecht, België. Makati houdt 98,5% van de aandelen in CNBP. CNBP is bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Brussel van 3 mei 2005 in staat van faillissement verklaard.
2.4
Op 25 augustus 2006 waren alle geplaatste aandelen in Makati in handen van Trompenburg Beheer, een vennootschap waarin [D] de zeggenschap had. Op die datum hebben [A], Seca Beheer,[C] en [J] in het kapitaal van Makati geparticipeerd. Vanaf dat moment hielden Trompenburg Beheer 50%, [A] 29%, Seca Beheer 14%,[C] 3,5% en [J] 3,5% van de aandelen in Makati. Op die datum heeft [D] zich als bestuurder van Makati teruggetrokken en zijn [H] en [B], onderscheidenlijk bestuurder alsmede enig aandeelhouder van [A] en Seca Beheer, benoemd tot bestuurder van Makati.
2.5
Op 3 november 2006 zijn [D], [H], [B], [J] en[C] een aandeelhoudersovereenkomst aangegaan. Volgens artikel 7 van deze overeenkomst kunnen bepaalde belangrijke besluiten door de algemene vergadering van aandeelhouders slechts worden genomen indien deze worden gesteund door ten minste drie aandeelhouders, die gezamenlijk ten minste 50% van de stemmen houden.
2.6
Op 12 december 2007 is [H] als bestuurder van Makati vervangen door[C].
2.7
In 2011 heeft [E] 0,5% van de aandelen in Makati overgenomen van Seca Beheer en 0,5% van[C]. [E] is weliswaar niet tot voormelde aandeelhoudersovereenkomst toegetreden, maar het gevolg van deze aandelentransacties was wel dat de meerderheidsaandeelhouders, gezamenlijk optredend, bij de besluitvorming niet (meer) door voormeld artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst werden beperkt.
2.8
Sedert 14 april 2011 is Stichting Dik Trom enig bestuurder van Trompenburg Beheer. [E] is bestuurder van Stichting Dik Trom.
2.9
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Brussel van 30 juli 2011 is Makati veroordeeld om € 200.000 met rente en kosten te betalen aan de curator in het faillissement van CNBP.
2.1
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Brussel van 18 januari 2013 zijn de toenmalige bestuurders van CNBP en [D] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 473.469,50 vermeerderd met rente en kosten aan de curator in het faillissement van CNBP.
2.11
Tegen beide voormelde vonnissen (2.9 en 2.10) is hoger beroep ingesteld.
2.12
Tussen de partijen in voormelde procedures is onderhandeld over het treffen van een schikking. Naar aanleiding daarvan is een akte van dading opgesteld volgens welke de toenmalige bestuurders van CNBP en [D] en Makati zich hoofdelijk verplichten om € 510.000 aan de curator te betalen, € 318.000 ineens en vervolgens € 192.000 in 24 maandelijkse termijnen van elk € 8000. De curator van CNBP, de toenmalige bestuurders van CNBP en [D] hebben zich bereid verklaard de akte van dading te ondertekenen. Makati was – gelet op de veroordelingen in beide voormelde vonnissen – daartoe slechts bereid, indien tevoren afspraken werden gemaakt over de verdeling van de onderlinge draagplicht.
2.13
Naar aanleiding van het voornemen van [B] om [H], voormalig bestuurder van Makati, als adviseur in dienst te nemen heeft Bergsma bij e-mail van 21 februari 2014 onder meer het volgende aan [B], met kopie aan[C], geschreven ([H] = [H], [C] =[C]).
"
In het kader van dit alles vind ik het zeer onverstandig om [H] weer aan tafel te hebben laat staan weer in dienst te nemen. (…) Je weet hoe gevoelig dit ligt en zonder enig overleg met de aandeelhouders heb je besloten dit te doen ondanks het feit dat ik heb gezegd hier zeer op tegen te zijn. (…) Je zult begrijpen dat mij niets anders rest, dan je uit de bestuursfunctie te plaatsen zodat je beslissing terug gedraaid kan worden.
Omdat te doen wat mij goed lijkt voor de onderneming wil ik een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen roepen. Ik verzoek jou en [C] hiervoor actie te willen ondernemen. Ik zal in ieder geval [C] vragen vandaag een mail te sturen naar alle aandeelhouders om een vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen met als agendapunt:
Bestuurswijziging
(..)
Uiterlijk binnen 14 dagen na vandaag moet deze vergadering plaats vinden. Ik stel dan ook voor om vrijdag 7 maart deze vergadering te laten plaats vinden."
2.14
Daarop heeft[C] bij e-mail van diezelfde dag, 21 februari 2014, de aandeelhouders opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders van Makati, te houden op 7 maart 2014 met onder meer als agendapunt bestuurswijziging.
2.15
Op 28 februari 2014 heeft overleg plaatsgevonden tussen onder anderen [D], [B] en[C].
2.16
Op 7 maart 2014 is de algemene vergadering van aandeelhouders gehouden. Tijdens deze vergadering waren aanwezig [D] als vertegenwoordiger van zijn echtgenote (1% van de aandelen) en van Trompenburg Beheer (50% van de aandelen), [J] als bestuurder van AHA Nederland (3,5% van de aandelen) en[C] (3% van de aandelen). Noch [H] noch [B] was tijdens de vergadering aanwezig. [D] trad op als voorzitter van de vergadering. De notulen van de vergadering houden onder meer het volgende in.
"
De voorzitter stelt de agenda aan de orde:
(…)
2. Bestuurswisseling
(…)
De voorzitter vraagt aan de directie of zij de dading wil tekenen. De heer[C] deelt mede niet te ondertekenen. Op de vraag van de voorzitter of hij ook namens het andere directielid spreekt, antwoordde de heer[C] enkel voor zich te spreken.
De voorzitter stelt vervolgens de bestuurswissel aan de orde en stelt voor:
-
de heer[C] en mevrouw [B] als statutair directeur te ontslaan;
-
(…);
-
Een nieuw bestuur te benoemen."
Vervolgens is met de stem van[C] tegen en de overige stemmen voor besloten tot ontslag van [B] en[C] als bestuurder van Makati en tot benoeming van [F] en [G] als bestuurder van Makati.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De Ondernemingskamer zal eerst een tweetal niet-ontvankelijkheidsverweren bespreken.
3.2
Makati erkent dat [A] c.s. hun bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken op de voet van artikel 2:349 BW aan Makati kenbaar hebben gemaakt. Zij is van mening, dat [A] c.s. niettemin niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen, omdat zij de resultaten van – de Ondernemingskamer begrijpt: – een door Makati in te stellen onderzoek niet hebben afgewacht.
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. [A] c.s. hebben bij brief van hun advocaat van 25 maart 2014 aan Makati hun bezwaren geuit. De advocaat van Makati heeft daarop de bezwaren bij brief van 2 april 2014 bestreden. Niet valt in te zien welk onderzoek [A] c.s. vervolgens zouden hebben moeten afwachten alvorens haar bezwaren aan de Ondernemingskamer voor te leggen.
3.3
Makati voert voorts aan, dat [A] c.s. niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen, omdat zij misbruik van bevoegdheid maken. Zij voert daartoe aan,
- dat [A] c.s.

op de hoogte (zijn) geweest van de omstandigheid dat(de Ondernemingskamer begrijpt: [D] via)
Trompenburg Beheer B.V. met zijn echtgenote als aandeelhouders van de Vennootschap de meerderheid van stemmen heeft (…) en dat een familielid van Bergsma in de Vennootschap werkzaam is",
  • dat het gevraagde onderzoek niets zal ophelderen, wat [A] c.s. niet al bekend is, nu [H] volledig op de hoogte is en ten dele als bestuurder betrokken was bij de verweten handelingen,
  • dat [B] zich ernstig misdragen heeft en
  • dat [A] c.s. geheel op de hoogte zijn
"
van de toedracht omtrent de akte van dading en niet met een redelijk voorstel willen instemmen, en tevens niet bereid zijn om dit voorstel naar haar inhoud te waarderen".
De Ondernemingskamer vermag niet in te zien hoe deze stellingen, zelfs indien juist, de grondslag kunnen vormen voor een beroep op misbruik van recht. De verweten handelingen worden immers – over en weer – betwist, zodat [A] c.s. belang hebben bij een onderzoek naar de juistheid ervan.
3.4
De Ondernemingskamer verwerpt de niet-ontvankelijkheidsverweren.
3.5
[A] c.s. hebben aan hun stelling dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Makati en dat onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen ten grondslag gelegd
  • dat de meerderheidsaandeelhouders misbruik hebben gemaakt van hun meerderheidsmacht,
  • dat de verhoudingen in (de organen van) Makati duurzaam zijn verstoord en
  • dat het optreden van de meerderheidsaandeelhouders grote schade toebrengt aan Makati.
Volgens [A] c.s. handelen de meerderheidsaandeelhouders, de echtgenote en de zoon van [D], respectievelijk [E] en [J], in feite op instructie althans onder invloed van de vroegere grootaandeelhouder en bestuurder, [D]. Deze laat zijn invloed gelden op de dagelijkse gang van zaken van Makati en in haar algemene vergaderingen van aandeelhouders. Het machtsmisbruik is
"
uiteindelijk (…) geculmineerd in het op 7 maart 2014 op een ondeugdelijke grondslag ontslaan van de bestuurders van de Vennootschap: [B] en[C] en het benoemen van intimi van de meerderheidsaandeelhouders als bestuurders."
[B] kon om gezondheidsredenen niet aanwezig zijn tijdens de vergadering en heeft – zo hebben [A] c.s. ter terechtzitting aangevoerd – verzocht om uitstel van de vergadering met 14 dagen. Naar aanleiding van het overleg van 28 februari 2014 nam [B] aan dat het ontslag van tafel was.[C] was door de gang van zaken tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 7 maart 2014 volledig overdonderd. Hij wist ook in het geheel niet, dat zijn ontslag aan de orde zou worden gesteld. De op de vergadering genomen besluiten zijn vernietigbaar, aldus nog steeds [A] c.s., die de vernietiging ook daadwerkelijk hebben ingeroepen.
3.6
Makati, de meerderheidsaandeelhouders en [D] hebben verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal dat verweer hierna waar nodig bespreken. De Ondernemingskamer oordeelt als volgt.
3.7
Mede gelet op hetgeen hierna blijkt, acht de Ondernemingskamer het inderdaad aannemelijk dat [D] – al dan niet als vertegenwoordiger van de meerderheidsaandeelhouders – een leidende rol speelt binnen – in ieder geval – de algemene vergadering van aandeelhouders. Het is ook niet (behoorlijk gemotiveerd) bestreden.
3.8
Ter terechtzitting heeft [B] verklaard
  • dat [D] tijdens het hiervoor onder 2.15 bedoelde overleg van 28 februari 2014 tegen haar heeft gezegd, dat zij niet zou worden ontslagen, indien zij het besluit tot het in dienst nemen van [H] zou intrekken,
  • dat zij daarop heeft geantwoord dat besluit inderdaad, in het belang van het bedrijf, in te trekken en
  • dat [D] toen heeft gezegd het ontslag terug te trekken.
Desgevraagd heeft [D] ter terechtzitting deze gang van zaken bevestigd. Hij heeft bij die gelegenheid voorts verklaard
  • dat hij tijdens het overleg van 28 februari 2014 niets heeft gezegd over andere redenen voor ontslag van [B] en evenmin iets heeft gezegd over ontslag van[C],
  • dat er wel gesproken is over het tekenen van de dadingsovereenkomst alsmede dat "
  • dat hij toen niet en ook nadien niet heeft meegedeeld, dat ontslag toch, nu op grond van het niet tekenen van de dadingsovereenkomst, aan de orde bleef of weer werd en
  • dat dat ook niet nodig was, immers er stond op de agenda toch "bestuurswijziging".
3.9
De Ondernemingskamer is – voorlopig – van oordeel, dat [D], die kennelijk en in ieder geval hier ten aanzien van de besluitvorming een leidende rol speelde, op 28 februari 2014 jegens [B] de indruk heeft gewekt dat haar ontslag – toen nog uitsluitend gegrond op haar voornemen [H] in dienst te nemen – van de baan was. Hij dacht daar blijkbaar (later) anders over, maar heeft dat niet aan [B] of[C] meegedeeld. Hoewel hij wist, dat [B] wegens gezondheidsredenen niet ter vergadering aanwezig kon zijn, heeft hij het erheen geleid dat [B] – op andere, haar als zodanig niet bekende, gronden, te weten het niet ondertekenen van de dadingsovereenkomst – werd ontslagen. Uit niets blijkt voorts, dat [D] met het verzoek het punt bestuurswijziging in de agenda op te nemen beoogde ook het ontslag van[C] aan de orde te stellen, laat staan dat[C] dat had moeten begrijpen. Niettemin heeft hij het er toe geleid, dat ook[C] – eveneens wegens het niet ondertekenen van de dadingsovereenkomst – werd ontslagen. Deze wijze van agenderen en het vervolgens besluiten tot ontslag en benoeming leveren naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer gegronde redenen op om aan een juist beleid te twijfelen.
[D] heeft nog aangevoerd, dat de belangen van Makati bepaaldelijk vergden, dat de dadingsovereenkomst met spoed werd getekend en dat de algemene vergadering van aandeelhouders daarom niet kon worden uitgesteld. Daargelaten dat dit, indien al juist, Makati niet kan baten – de (gehandhaafde of herleefde) bedoeling met het agendapunt had tevoren duidelijk gemaakt kunnen en moeten worden – het is ook niet geloofwaardig. De dadingsovereenkomst was immers tijdens de terechtzitting nog steeds niet getekend, terwijl de noodzaak daartoe, zoals Makati die ziet, niet was afgenomen. Makati heeft in dat verband nog wel opgemerkt, dat vervolgens niet is getekend omdat Makati de behandeling van het enquêteverzoek wilde afwachten, maar dat is evenmin geloofwaardig: het ontslag dateert van 7 maart 2014 en het enquêteverzoek van 14 april 2014. In de tussenliggende vijf weken heeft de noodzaak zich kennelijk niet doen gevoelen.
3.1
Daarbij komt nog het volgende. De door Makati gestelde noodzaak tot tekenen van de dadingsovereenkomst vloeit voort uit de omstandigheid, dat de curator in het faillissement van CNBP volgens Makati in het hoger beroep tegen voormelde vonnissen van de rechtbank van koophandel te Brussel ook nog een vordering van € 2,5 miljoen tegen [D] en de toenmalige bestuurders van CNBP heeft geldend gemaakt. De dading heeft – aldus Makati – ook betrekking op deze vordering. De uitspraak in hoger beroep in een van beide zaken kan elk ogenblik worden gedaan. Voorkomen moet worden, dat dat inderdaad gebeurt, dat voormelde vordering wordt toegewezen en dat de curator alsdan niet meer bereid zal zijn de dadingsovereenkomst gestand te doen, zo begrijpt de Ondernemingskamer het standpunt van Makati. Op zichzelf is het belang van [D] bij het snel tekenen van de dadingsovereenkomst evident. [B] en[C] hebben echter vooralsnog geweigerd de akte van dading te ondertekenen, omdat zij tevoren afspraken wensen te maken over een verdeling van de onderlinge draagplicht ten aanzien van het te betalen bedrag van in totaal € 510.000. Immers, Makati is veroordeeld tot betaling van € 200.000 en [D] en de toenmalige bestuurders van CNBP tot betaling van € 473.469,50. In redelijkheid zou de betaling van € 510.000 moeten worden gedragen naar evenredigheid van voormelde bedragen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk belang van Makati mee zou brengen dat Makati meer dan naar deze evenredigheid zou participeren in het dadingbedrag. De gestelde, overgelegde vrijwaringsovereenkomsten, waarvan een aantal niet ondertekend is, geven geen toereikende toelichting. Naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer leverde de poging van [D] als vertegenwoordiger van de meerderheidsaandeelhouders om het ondertekenen van de dadingsovereenkomst af te dwingen onder de dreiging van ontslag in de gegeven omstandigheden misbruik van meerderheidsmacht op. Dit spreekt te meer nu [D] bij zijn optreden kennelijk vooral zijn duidelijke eigen belang, het voorkomen van het risico dat hij aansprakelijk zou zijn voor de betaling van nog een bedrag van € 2,5 miljoen, voor ogen had. Dit misbruik en het vermengen van belangen leveren naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer eveneens gegronde redenen op om aan een juist beleid te twijfelen.
3.11
De Ondernemingskamer acht – voorlopig oordelende – reeds op grond van het voorgaande een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Makati geboden. Dat onderzoek zou onder meer betrekking moeten hebben op de (feitelijke) machtsverhoudingen zoals deze zich hebben ontwikkeld sinds 25 augustus 2006 (zie hiervoor onder 2.4). Ook de overige verwijten over en weer zoals die blijken uit het verzoekschrift en het verweerschrift van Makati zouden in het onderzoek kunnen worden betrokken.
3.12
Niets van hetgeen Makati, de meerderheidsaandeelhouders en [D] ter verweer hebben aangevoerd brengt de Ondernemingskamer tot een ander oordeel. Het gaat hier om de belangen van de vennootschap zodat bijvoorbeeld het verweer dat [B] en[C] zelf in het kader van het bestuur van CNBP fouten hebben gemaakt – althans niet zonder nadere toelichting op dit punt – geen doel kan treffen. Ook de omstandigheid dat ter zake van de vordering van de curator in de jaarrekening 2012 een voorziening van € 375.000 is getroffen kan Makati en de betrokken belanghebbenden naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer niet baten. Niet alleen weegt de hoogte van een voorziening niet op tegen het hiervoor overwogene, maar bovendien is het bedrag wel meer dan € 200.000, er is ook met rente rekening gehouden, maar het is ook weer minder dan het totale bedrag van € 510.000, zodat zelfs in de visie dat de voorziening in deze bepalend zou zijn, nog iets over de draagkracht moest worden afgesproken. Daarbij komt dat uit het treffen van een voorziening niet kan worden afgeleid dat de desbetreffende vordering (tot het bedrag van de voorziening) wordt erkend.
3.13
De Ondernemingskamer is van oordeel dat de belangen van Makati eisen dat – vooruitlopend op de behandeling en beslissing op het verzoek tot het bevelen van een enquête – de navolgende onmiddellijke voorzieningen worden getroffen, mede om daarmee de gevolgen van de tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 7 maart 2014 genomen besluiten voor de duur van de procedure zoveel mogelijk ongedaan te maken. De Ondernemingskamer zal de bestuurders schorsen, een tijdelijk bestuurder benoemen en – effectiever dan de verzochte schorsing van stemrecht – bepalen dat de aandelen ten titel van beheer zullen zijn overgedragen. De aandeelhouders zullen toegang houden met adviserende stem tot te houden algemene vergaderingen van aandeelhouders. Voor zover artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst doorwerkt in de vennootschappelijke verhoudingen en een beperking vormt voor het nemen van besluiten door de beheerder, wordt deze werking geschorst. De te benoemen bestuurder zal zich bij de uitoefening van zijn bestuurstaak naar eigen inzicht door anderen kunnen doen bijstaan zoals door een of meer van de voormalige en/of nieuw benoemde bestuurders, op door hem te bepalen, nader te stellen voorwaarden.
3.14
De Ondernemingskamer zal Makati, als de overwegende in het ongelijk gestelde partij, verwijzen in de kosten van het geding voor zover het de onmiddellijke voorzieningen betreft.
3.15
De Ondernemingskamer zal de behandeling van het verzoek tot het bevelen van een enquête aanhouden. De Ondernemingskamer zal een datum voor de mondelinge behandeling bepalen, zodra een van partijen – onder opgave van verhinderdata van alle partijen – daar om verzoekt.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
schorst bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding [F] en [G] als bestuurders van Makati B.V., gevestigd te Zaanstad;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van Makati B.V.;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van Makati B.V. en bepaalt dat Makati B.V. voor de betaling daarvan ten genoege van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
bepaalt vooralsnog voor de duur van het geding dat alle aandelen in Makati met ingang van heden ten titel van beheer aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon zijn overgedragen, met vergaderrechten en adviserende stem als vermeld onder 3.11.;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de beheerder van aandelen ten laste komen van Makati B.V. en bepaalt dat Makati B.V. voor de betaling daarvan ten genoege van de beheerder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
schorst, voor zover artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst een beperking vormt voor het nemen van besluiten door de beheerder, deze werking van die bepaling;
verwijst Makati B.V. in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van [A] B.V. en Seca Beheer BV begroot op € 3.386;
wijst het meer of anders ter zake van onmiddellijke voorzieningen verzochte af;
houdt iedere verdere behandeling aan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. A.C. Faber en mr. J.H.M. Willems, raadsheren, en dr. P.M. Verboom en drs. M.A. Scheltema, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 12 juni 2014.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.