ECLI:NL:GHAMS:2014:2528

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
200.128.559/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake onrechtmatige beslaglegging door Westerhout van Eerden B.V.

In deze zaak gaat het om een schadestaatprocedure waarin appellanten, voormalige vennoten van bouwbedrijf [X], schade vorderen van Westerhout van Eerden B.V. wegens onrechtmatige beslaglegging. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hun vorderingen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat de schade in causaal verband stond met de beslaglegging door Westerhout van Eerden. De feiten van de zaak zijn als volgt: Westerhout van Eerden had een opdracht gegeven aan [X] voor bouwwerkzaamheden aan een paardencrematorium. Na een brand in het crematorium heeft Westerhout van Eerden [X] aansprakelijk gesteld voor de schade. In de daaropvolgende juridische procedures heeft Westerhout van Eerden beslag gelegd op de woningen van de appellanten. De rechtbank heeft in een eerder vonnis vastgesteld dat Westerhout van Eerden haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen en dat de beslaglegging onrechtmatig was. In hoger beroep hebben de appellanten hun schade, die volgens hen voortvloeit uit het handelen van Westerhout van Eerden, onderbouwd met een schaderapport. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor het causaal verband tussen de schade en het handelen van Westerhout van Eerden. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de appellanten in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.128.559/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/191132/HA ZA 12-179
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 juli 2014
inzake

1.[APPELLANT SUB 1],

wonende te [woonplaats],
2. [APPELLANT SUB 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat:
mr. Y. Benjaminste Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTERHOUT VAN EERDEN B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. G.J. Bovente Leusden.

1.Procesverloop

Partijen worden hierna [appellanten] en Westerhout van Eerden genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2013, gewezen tussen [appellanten] als eisers en Westerhout van Eerden als gedaagde.
Hierna hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- een memorie van grieven, met producties;
- een memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en Westerhout van Eerden zal veroordelen - uitvoerbaar bij voorraad - primair tot betaling van een bedrag van € 1.059.388,94, vermeerderd met wettelijke rente, althans subsidiair dat voor recht zal worden verklaard dat [appellanten] tot genoemd bedrag schade hebben geleden als gevolg van het handelen van Westerhout van Eerden, in beide gevallen met veroordeling van Westerhout van Eerden in de proceskosten in beide instanties, met nakosten.
Westerhout van Eerden heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, althans afwijzing van de vorderingen van [appellanten], met beslissing over de proceskosten
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het vonnis van 13 februari 2013 onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep op zich zelf niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Kort samengevat en aangevuld met hetgeen overigens nog tussen partijen als vaststaand kan worden aangemerkt - als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden -, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
Bouwbedrijf [X] (hierna: [X]), waarvan [appellanten] destijds vennoten waren, heeft op basis van een door Westerhout van Eerden gegeven opdracht, bouwwerkzaamheden verricht voor laatstgenoemde (hierna: de eerste overeenkomst).
2.2
Westerhout van Eerden houdt zich, via haar dochtervennootschap Paardencrematorium Westerhout B.V., bezig met de exploitatie van een paardencrematorium . De bouwwerkzaamheden van [X] hadden betrekking op de bouw van dit crematorium. De werkzaamheden werden verricht op regiebasis, tegen een afrekening op basis van bestede uren, materialen en diensten van derden.
2.3
Op 21 oktober 2008 is brand uitgebroken in het crematorium, waardoor schade is ontstaan aan de schoorsteen van het crematorium. Westerhout van Eerden heeft onder meer [appellanten] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de brand had geleden.
2.4
Paardencrematorium Westerhout BV, een dochtervennootschap van Westerhout van Eerden, heeft beslag gelegd onder een debiteur van [X].
Dit beslag is weer opgeheven.
2.5
In december 2008 heeft [X] aan Westerhout van Eerden een offerte gestuurd voor vervolgwerkzaamheden aan het crematorium, namelijk werkzaamheden aan de schoorsteen. Westerhout van Eerden heeft de offerte ten belope van € 79.031,66 geaccepteerd (hierna: de tweede overeenkomst).
heeft een begin gemaakt met de werkzaamheden maar deze niet voltooid; zij heeft de (tweede) overeenkomst op 20 mei 2009 ontbonden. Westerhout van Eerden had toen slechts een deel van de aanneemsom, namelijk ongeveer
€ 40.000,--, voldaan. In de brief van 20 mei 2009 heeft [X] vermeld dat de reeds gemaakte kosten zullen worden verrekend en dat het saldo zal worden gecrediteeerd en op de rekening waar de betalingen van zijn verricht, zal worden teruggestort aan Weterhout van Eerden.
2.6
Westerhout van Eerden heeft [X] en [appellanten] gedagvaard en gevorderd dat zij zouden worden veroordeeld tot schadevergoeding op grond van, kort gezegd, wanprestatie onder de eerste en de tweede overeenkomst. In reconventie hebben [X] en [appellanten] onder meer opheffing van de beslagen gevorderd.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft Westerhout van Eerden beslag gelegd op de woonhuizen van zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2].
2.7
Bij vonnis van 8 september 2010 heeft de rechtbank Haarlem de vorderingen van Westerhout van Eerden afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat:
* Westerhout van Eerden haar verplichtingen uit hoofde van de tweede overeenkomst jegens [appellanten] niet is nagekomen en dat Westerhout van Eerden gehouden is de daardoor door [X] en [appellanten] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, te vergoeden;
* Westerhout van Eerden onrechtmatig heeft gehandeld door conservatoir beslag te leggen op de woonhuizen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en dat Westerhout van Eerden gehouden is de daardoor door [X] en [appellanten] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, te vergoeden.
Voorts heeft de rechtbank Westerhout van Eerden veroordeeld om in verband met de tweede overeenkomst nog een bedrag van € 13.030,69 te betalen aan [appellanten]
2.8
[appellanten] hebben de bedrijfsvoering van [X] in het derde kwartaal van 2010 gestaakt.
2.9
Op verzoek van [appellanten] heeft de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 4 juli 2013 op de voet van art. 3:246 lid 4 BW [appellanten] machtiging verleend om in en buiten rechte nakoming door Westerhout van Eerden te eisen en betalingen in ontvangst te nemen.

3.Beoordeling

3.1
In de onderhavige schadestaatprocedure vorderen [appellanten] ingevolge het vonnis van 8 september 2012 schadevergoeding van Westerhout van Eerden.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat, kort gezegd, niet gebleken is dat de Coöperatieve Rabobank IJmond U.A. (hierna: Rabobank), aan wie de vordering op Westerhout van Eerden is verpand, op de voet van art. 3:246 BW toestemming heeft gegeven voor de onderhavige procedure.
3.2
Op grond van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2013 geldt dat [appellanten] thans bevoegd is met rechterlijke machtiging nakoming te vorderen van de aan Rabobank verpande vordering op Westerhout van Eerden. Hiermee slaagt grief 1 en gedeeltelijk ook grief 4. Bij een behandeling van de grieven 2 en 3 hebben [appellanten] geen belang meer.
3.3
Dit betekent dat het hof de vorderingen van [appellanten] inhoudelijk zal beoordelen. Gelet op de gevestigde enge leer van de Hoge Raad, is er geen plaats voor terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank, zoals door Westerhout van Eerden is verzocht, ook al missen partijen daarmee op inhoudelijk vlak een instantie.
3.4
Ter onderbouwing van hun schade beroepen [appellanten] zich op een rapport van Janze Expertisebureau van 28 november 2011 (hierna: het schaderapport). In dit rapport is de schade van [appellanten] begroot op € 934.343,14. Het gaat hier om schade, zo begrijpt het hof, die geleden is door het moeten staken van de bedrijfsvoering van [X] door [appellanten] (volgens dit rapport in het derde kwartaal van 2010). Deze schade bestaat met name uit gederfde winst over de jaren 2008-2011en het verkopen van de inventaris van [X] beneden de going concern waarde.
In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
"Vanuit de van [appellanten] verkregen informatie en de overgelegde stukken, kan ik niet anders concluderen dan dat, indien Van Eerden op tijd aan zijn financiële verplichtingen jegens [appellanten] had voldaan, alsmede niet tot beslaglegging was overgegaan, [appellanten] niet in financiële moeilijkheden was gekomen. Grote vraagtekens zet ik bij de kredietverlening en de daaraan gekoppelde zorgplicht van de Rabobank. Het feit dat de Rabobank met meerdere petten op [appellanten] steunde in zijn voorstel de hypotheek op zijn eigen woning te verhogen om op deze wijze de over-creditering van ruim 60% op de rekening-courant af te lossen zodat de liquiditeit van [appellanten] met
€ 4.0.000,-- steeg en vervolgens de vrijgekomen € 100.000,-- niet op de rekening-courant te storten, roept veel vraagtekens op.
Als bijlage van dit schrijven treft u 2 schadeoverzichten aan, 1 schadeoverzicht is samengesteld vanuit de overgelegde cijfers en feitelijkheden rondom het paardencrematorium.
Het tweede schadeoverzicht is samengesteld met als uitgangspunt de overgelegde cijfers waarbij de cijfers uit het verleden zijn gebruikt om een prognose te maken naar de toekomst. Bij deze tweede schadeopstellingen zijn de feitelijkheden rondom het paardencrematorium geheel buiten beschouwing gelaten.
Een vergelijk van de 2 schadeoverzichten/grafieken maakt het directe causale verband tussen het uitblijven van de betalingen door het paardencrematorium en het liquiditeitsprobleem van [X] inzichtelijk. Dit komt zeer duidelijk naar voren in de pieken van reeks 4 bij de personeelskosten en het materiaalverbruik en de piek van reeks 3, uitgeschreven rekeningen.
(...)"
3.5
Westerhout van Eerden heeft het causaal verband tussen enerzijds haar handelen (het niet nakomen van haar verplichtingen uit de tweede overeenkomst alsmede de beslaglegging op de woonhuizen van [appellanten]) gemotiveerd betwist.
In dit verband heeft zij onder meer het volgende aangevoerd.
a. Met betrekking tot het niet nakomen van de verplichtingen uit de tweede overeenkomst is van belang dat het hier ging om een bedrag van ongeveer € 39.000,-- (excl. BTW) (de totale aanneemsom van ruim € 79.000,-- minus het reeds betaalde bedrag van € 40.000,--) dat Westerhout van Eerden volgens het vonnis van 8 september 2010 onterecht niet heeft betaald aan [X]. Daar staat echter tegenover dat [X] ook geen werkzaamheden heeft verricht en derhalve geen kosten heeft gemaakt; [X] had de overeenkomst immers zelf ontbonden en aanvankelijk zelfs een creditfactuur gezonden aan Westerhout van Eerden. [appellanten] heeft bij de comparitie bij de rechtbank ook zelf verklaard dat de winst op de tweede overeenkomst nihil zou zijn geweest; van winstderving kan hier derhalve geen sprake zijn geweest.
b. Voorts geldt dat niet is in te zien hoe het niet betaalde bedrag van € 40.000,-- tot het liquiditeitstekort bij [X] heeft kunnen leiden. Daarbij is van belang dat er op het moment van beslaglegging al een grote overstand op het krediet van de Rabobank bestond ter hoogte van € 66.989,--. Dit geldt zeker nu het restant van de aanneemsom voor het eerst is gevorderd in de procedure bij de rechtbank Haarlem; [appellanten] hadden daar nooit eerder aanspraak op gemaakt. Het toegewezen bedrag is vervolgens direct voldaan door Westerhout van Eerden
c. Met betrekking tot het beslag op de woonhuizen geldt dat van meet af aan is aangegeven dat het beslag direct zou worden opgeheven indien er een koper voor de woning zou zijn (beide woningen stonden in de verkoop). Een van de te koop staande woning is echter uiteindelijk geveild door de Rabobank op 18 mei 2011; de andere woning is in februari 2010 verkocht. Bovendien is het beslag gelegd nádat de Rabobank in september 2009 het krediet had opgezegd en lag er al een beslag van de fiscus op de woningen. De Rabobank heeft thans nog een restschuld van € 360.000,-- op [appellanten]
d. Het beslag onder de Rabobank heeft geen doel getroffen omdat er een overstand op deze rekeningen was.
e. Het beslag onder een debiteur van [X] is opgeheven en in verband daarmee is een bedrag van € 18.415,73,-- aan [appellanten] betaald en een bedrag van € 18.415,73 aan Westerhout van Eerden betaald.
Verder is aangevoerd dat door [X] nimmer aan Westerhout van Eerden te kennen is gegeven dat zij in betalingsproblemen verkeerde, zodat Westerhout van Eerden daarmee ook geen rekening heeft kunnen houden.
3.6
Naar 's hofs oordeel hebben [appellanten] hier onvoldoende tegenover gesteld. Noch uit de door hen gegeven toelichting in de processtukken noch uit het schaderapport heeft het hof kunnen afleiden wat het causaal verband is tussen het onbetaald gebleven bedrag uit de tweede overeenkomst van ruim € 39.000,-- c.q. het beslag op de woonhuizen van [appellanten] en de gestelde schade, mede in het licht van de door Westerhout van Eerden aangevoerde argumenten.
Met name is onduidelijk gebleven dat, of in hoeverre, het niet betalen van genoemd bedrag door Westerhout van Eerden geleid heeft tot het opzeggen van het krediet door de Rabobank, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de gestelde schade door beëindiging van de bedrijfsvoering van [X] (zo begrijpt het hof). Ook onduidelijk is of, dan wel in hoeverre, het bedoelde niet betalen c.q. de gelegde beslagen hebben geleid tot het veilen van een van de woningen van [appellanten] door de Rabobank. Het hof overweegt hierbij dat door [appellanten] niet gemotiveerd is weersproken de ter comparitie bij de rechtbank ingenomen stelling van Westerhout van Eerden, dat ten tijde van de beslaglegging het krediet al was opgezegd door de Rabobank.
Overigens heeft het hof uit de stukken niet kunnen afleiden wanneer de beslagen precies zijn gelegd. Een precieze reconstructie van de feitelijke gang van zaken kan alleen al om die reden niet worden gemaakt.
3.7
In de memorie van grieven stellen [appellanten] dat het gaat om een bedrag van ruim € 80.000,-- (in plaats van het door Westerhout van Eerden genoemde bedrag van
€ 40.000,--) 'dat Westerhout van Eerden aan haar vermogen heeft onttrokken'.
In dit bedrag zit een bedrag van € 13.030,69, zijnde het bedrag waartoe de rechtbank Haarlem Westerhout van Eerden in het vonnis van 8 september 2010 heeft veroordeeld. Dit is echter een dubbeltelling ten opzichte van de € 40.000,--, omdat het genoemde bedrag het bedrag is waarop [appellanten] volgens de rechtbank nog aanspraak konden maken uit hoofde van de tweede overeenkomst.
Voorts worden griffierechten opgevoerd die [appellanten] hebben moeten betalen in de procedure bij de rechtbank Haarlem. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat het hebben moeten maken van deze kosten een gevolg is van een vermeend onrechtmatig handelen van Westerhout van Eerden; in ieder geval is dit niet vastgesteld in het vonnis van 8 september 2010. Overigens is Westerhout van Eerden in genoemd vonnis veroordeeld in de proceskosten van [appellanten], waaronder het bedoelde griffierecht.
Ten slotte zit in het bedrag van € 80.000,-- een bedrag van € 18.415,73 wegens onrechtmatig beslag gelegd door Paardencrematorium Westerhout BV. Ook voor deze post geldt dat in het vonnis van 8 september 2010 niet is vastgesteld dat dit beslag onrechtmatig was. Bovendien is Paardencrematorium Westerhout BV geen partij in de onderhavige procedure. In het midden kan blijven of Westerhout van Eerden als bestuurder aansprakelijk is voor handelen van Paardencrematorium, nu in het geheel niet duidelijk is geworden welke schade ontstaan is door dit beslag.
Derhalve kan niet worden uitgegaan van het bedrag van ruim € 80.000,--, waarmee [appellanten] rekenen.
3.8
Voor zover uit de memorie van grieven zou moeten worden afgeleid dat [appellanten] in de onderhavige procedure ook de niet betaalde termijnen uit de tweede overeenkomst vorderen, kan het hof [appellanten] daarin niet volgen. Het staat vast dat de overeenkomst waarop deze facturen betrekking hebben, door [X] is ontbonden. Niet duidelijk is wat dan de rechtsgrond voor deze facturen is.
3.9
Ook voor toewijzing van de 'additionele kosten' ter hoogte van € 69.623,34 ziet het hof geen grond. Ook voor deze kosten geldt dat het causaal verband onvoldoende is toegelicht, terwijl ook de gevorderde schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en toegelicht.
3.1
Bij gebreke aan een toereikend beargumenteerd causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Westerhout van Eerden en de gestelde schade, kan die schade niet worden toegewezen. Niet is in te zien dat het causaal verband wel aanwezig is wanneer de billijkheidscorrectie wordt toegepast, zoals [appellanten] stellen. Ook is niet duidelijk waarom de billijkheidscorrectie toegepast zou moeten worden.
Onder deze omstandigheden is er in het onderhavige geval geen aanleiding om de gevorderde kosten tot vaststelling van aansprakelijkheid c.q. schadebegroting en de advocaatkosten toe te wijzen. Het beroep op het arrest Bravenboer/London (HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50) faalt, nu er onvoldoende grond is om in deze zaak de gemaakte kosten toe te rekenen aan Westerhout van Eerden. Het hof overweegt daarbij dat het in genoemde zaak ging om letselschade als gevolg van een aanrijding, waarbij het moeilijk kan zijn om vast te stellen óf sprake is geweest van schade en zekerheidshalve daarvoor wel kosten moeten worden gemaakt. Dit doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
Overigens zijn de gevorderde kosten van het schaderapport en de advocaatkosten ook niet toereikend onderbouwd.
3.11
Het bewijsaanbod van [appellanten] zal worden gepasseerd, nu geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden leiden.
3.12
De vorderingen van [appellanten] zullen derhalve worden afgewezen. Daarmee falen de overige grieven.
3.13
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, nu [appellanten] in dat vonnis niet-ontvankelijk zijn verklaard; uit het slagen van grief 1 en 4 volgt dat zij wel in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [appellanten] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2013;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [appellanten] af;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep en begroot die aan de zijde van Westerhout van Eerden op € 4.961,00 voor verschotten en € 4.580,00 voor salaris;
verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, R.H. de Bock en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.