Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[APPELLANT SUB 1],
mr. Y. Benjaminste Amsterdam,
mr. G.J. Bovente Leusden.
1.Procesverloop
2.Feiten
Dit beslag is weer opgeheven.
heeft een begin gemaakt met de werkzaamheden maar deze niet voltooid; zij heeft de (tweede) overeenkomst op 20 mei 2009 ontbonden. Westerhout van Eerden had toen slechts een deel van de aanneemsom, namelijk ongeveer
Voorts heeft de rechtbank Westerhout van Eerden veroordeeld om in verband met de tweede overeenkomst nog een bedrag van € 13.030,69 te betalen aan [appellanten]
3.Beoordeling
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat, kort gezegd, niet gebleken is dat de Coöperatieve Rabobank IJmond U.A. (hierna: Rabobank), aan wie de vordering op Westerhout van Eerden is verpand, op de voet van art. 3:246 BW toestemming heeft gegeven voor de onderhavige procedure.
In dit verband heeft zij onder meer het volgende aangevoerd.
a. Met betrekking tot het niet nakomen van de verplichtingen uit de tweede overeenkomst is van belang dat het hier ging om een bedrag van ongeveer € 39.000,-- (excl. BTW) (de totale aanneemsom van ruim € 79.000,-- minus het reeds betaalde bedrag van € 40.000,--) dat Westerhout van Eerden volgens het vonnis van 8 september 2010 onterecht niet heeft betaald aan [X]. Daar staat echter tegenover dat [X] ook geen werkzaamheden heeft verricht en derhalve geen kosten heeft gemaakt; [X] had de overeenkomst immers zelf ontbonden en aanvankelijk zelfs een creditfactuur gezonden aan Westerhout van Eerden. [appellanten] heeft bij de comparitie bij de rechtbank ook zelf verklaard dat de winst op de tweede overeenkomst nihil zou zijn geweest; van winstderving kan hier derhalve geen sprake zijn geweest.
Met name is onduidelijk gebleven dat, of in hoeverre, het niet betalen van genoemd bedrag door Westerhout van Eerden geleid heeft tot het opzeggen van het krediet door de Rabobank, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de gestelde schade door beëindiging van de bedrijfsvoering van [X] (zo begrijpt het hof). Ook onduidelijk is of, dan wel in hoeverre, het bedoelde niet betalen c.q. de gelegde beslagen hebben geleid tot het veilen van een van de woningen van [appellanten] door de Rabobank. Het hof overweegt hierbij dat door [appellanten] niet gemotiveerd is weersproken de ter comparitie bij de rechtbank ingenomen stelling van Westerhout van Eerden, dat ten tijde van de beslaglegging het krediet al was opgezegd door de Rabobank.
Overigens heeft het hof uit de stukken niet kunnen afleiden wanneer de beslagen precies zijn gelegd. Een precieze reconstructie van de feitelijke gang van zaken kan alleen al om die reden niet worden gemaakt.
In dit bedrag zit een bedrag van € 13.030,69, zijnde het bedrag waartoe de rechtbank Haarlem Westerhout van Eerden in het vonnis van 8 september 2010 heeft veroordeeld. Dit is echter een dubbeltelling ten opzichte van de € 40.000,--, omdat het genoemde bedrag het bedrag is waarop [appellanten] volgens de rechtbank nog aanspraak konden maken uit hoofde van de tweede overeenkomst.
Voorts worden griffierechten opgevoerd die [appellanten] hebben moeten betalen in de procedure bij de rechtbank Haarlem. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat het hebben moeten maken van deze kosten een gevolg is van een vermeend onrechtmatig handelen van Westerhout van Eerden; in ieder geval is dit niet vastgesteld in het vonnis van 8 september 2010. Overigens is Westerhout van Eerden in genoemd vonnis veroordeeld in de proceskosten van [appellanten], waaronder het bedoelde griffierecht.
Ten slotte zit in het bedrag van € 80.000,-- een bedrag van € 18.415,73 wegens onrechtmatig beslag gelegd door Paardencrematorium Westerhout BV. Ook voor deze post geldt dat in het vonnis van 8 september 2010 niet is vastgesteld dat dit beslag onrechtmatig was. Bovendien is Paardencrematorium Westerhout BV geen partij in de onderhavige procedure. In het midden kan blijven of Westerhout van Eerden als bestuurder aansprakelijk is voor handelen van Paardencrematorium, nu in het geheel niet duidelijk is geworden welke schade ontstaan is door dit beslag.
Derhalve kan niet worden uitgegaan van het bedrag van ruim € 80.000,--, waarmee [appellanten] rekenen.
Onder deze omstandigheden is er in het onderhavige geval geen aanleiding om de gevorderde kosten tot vaststelling van aansprakelijkheid c.q. schadebegroting en de advocaatkosten toe te wijzen. Het beroep op het arrest Bravenboer/London (HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50) faalt, nu er onvoldoende grond is om in deze zaak de gemaakte kosten toe te rekenen aan Westerhout van Eerden. Het hof overweegt daarbij dat het in genoemde zaak ging om letselschade als gevolg van een aanrijding, waarbij het moeilijk kan zijn om vast te stellen óf sprake is geweest van schade en zekerheidshalve daarvoor wel kosten moeten worden gemaakt. Dit doet zich in de onderhavige zaak niet voor.