ECLI:NL:GHAMS:2014:2693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
23-004059-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een kloofbijl in het kader van een burenconflict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met een kloofbijl, gepleegd op 1 maart 2010 te Middenbeemster. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van twee slachtoffers met een kloofbijl, waarbij de verdachte opzettelijk dreigend met het voorwerp boven zijn hoofd geheven op hen afkwam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 juni 2014 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers, ondersteund door die van verbalisanten, betrouwbaar waren. De verdachte werd als een bedreiging ervaren, vooral gezien zijn opgewonden gemoedstoestand en het feit dat hij met een gevaarlijk voorwerp op korte afstand van de slachtoffers kwam.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de bedreiging met zware mishandeling bevestigd, waarbij het opzet van de verdachte op de bedreiging werd vastgesteld. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging van een van de slachtoffers, omdat er onvoldoende bewijs was dat de vrees voor zwaar lichamelijk letsel reëel was. De straf die door de politierechter was opgelegd, een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, werd door het hof bevestigd, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen, met de bevestiging van de bewezenverklaring en de straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-004059-12
datum uitspraak: 10 juli 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 25 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-710230-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 01 maart 2010 te Middenbeemster, gemeente Beemster, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een kloofbijl/hamer/moker, althans een hard voorwerp, boven zijn hoofd geheven op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] afgelopen en/of is verdachte opzettelijk dreigend met die kloofbijl boven zijn hoofd geheven op korte afstand van die [slachtoffer 1] gaan staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van het bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Volgens de raadsman kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat de verdachte handelingen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou hebben verricht waardoor bij hen in redelijkheid de vrees ontstond dat zij het leven zouden verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dienaangaande hebben afgelegd zijn niet consequent en ongeloofwaardig. Dit in tegenstelling tot de verklaringen van [getuige] en de verdachte zelf.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daaromtrent het volgende.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij de verdachte op [slachtoffer 1] af hebben zien komen met de kloofbijl boven zijn hoofd geheven. Daarbij is door [slachtoffer 2] gezien dat de verdachte een woeste blik in zijn ogen had. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zich hierdoor bedreigd voelde. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben, toen zij even later met de auto ter plekke aankwamen, gezien dat de verdachte met de bijl boven zijn hoofd in de richting van hun auto liep en hebben een hevig geëmotioneerde [slachtoffer 2] aangetroffen. Bij de rechter-commissaris heeft [verbalisant 2] verklaard dat de verdachte een boze en opgewonden indruk maakte.
Op basis van deze verklaringen stelt het hof vast dat de verdachte een kloofbijl met twee handen boven zijn hoofd heeft vastgehouden en op deze wijze op [slachtoffer 1] is afgelopen. Het proces-verbaal van bevindingen van voornoemde verbalisanten ondersteunt naar het oordeel van het hof de verklaring van de aangevers met betrekking tot de wijze van vasthouden van de kloofbijl en met betrekking tot de gemoedstoestand van de verdachte. Het hof acht de verklaringen van aangevers dan ook op die punten betrouwbaar en de verklaringen van de verdachte, dat hij nooit met de kloofbijl boven zijn hoofd in de richting van [slachtoffer 1] is gelopen, acht het hof dientengevolge niet aannemelijk.
Bedreiging
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte is te kwalificeren als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en overweegt daaromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de verdachte met een kloofbijl boven het hoofd geheven op [slachtoffer 1] is afgelopen. Dit, terwijl de verdachte zich op korte afstand van [slachtoffer 1] bevond, in een boze, opgewonden toestand verkeerde en er sprake was van een al langer durend conflict met [slachtoffer 1]. Het hof is dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde gedraging onder zodanige omstandigheden is geschied - de aard en omvang van het voorwerp waarmee is gedreigd mede in aanmerking genomen - dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar zou worden mishandeld. Naar objectieve maatstaven dient deze handelwijze dan ook als een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel te worden opgevat. Het hof is voorts van oordeel dat het opzet van de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van die gedraging, op die bedreiging was gericht. Tevens stelt het hof vast dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] volgt dat bij hem ook de overtuiging bestond dat de dreiging reëel was. Daarmee is sprake van bedreiging met zware mishandeling in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Gedeeltelijke vrijspraak
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte met de kloofbijl op [slachtoffer 2] is afgelopen nadat zij de auto, waarin zij zich samen met haar vader bevond, had verlaten. Hoewel zij zich blijkens haar verklaring evenzeer bedreigd heeft gevoeld, zal het hof de verdachte vrijspreken van de bedreiging van [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling. Weliswaar gaat het hof ervan uit dat de verdachte met een kloofbijl boven zijn hoofd geheven op de auto waarin zij zich bevond is afgelopen, maar door die handelwijze kon niet in redelijkheid bij haar de vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden, nu zij zich op dat moment nog in de - relatieve - bescherming van de auto bevond en de kans dat zij onder die omstandigheden het leven zou laten dan wel zwaar mishandeld zou worden niet zonder meer aanmerkelijk te noemen is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 maart 2010 te Middenbeemster, gemeente Beemster, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een kloofbijl boven zijn hoofd geheven op die [slachtoffer 1] afgelopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 met een proeftijd van 1 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich in een burenconflict schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling tegen zijn buurman. Daarbij is hij in een opgewonden gemoedstoestand met een kloofbijl boven zijn hoofd in de richting van zijn buurman gelopen. Met zijn handelen heeft de verdachte buitensporig gereageerd en daarmee de grenzen van het maatschappelijk toelaatbare overschreden.
Ten voordele van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 juni 2014, niet eerder en ook niet na de bewezen geachte feiten strafrechtelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, afgezien van een geheel andersoortig feit waarvoor een strafbeschikking is opgelegd. Zo bezien heeft het bewezen geachte te gelden als een - ernstig - incident.
Het hof acht, alles afwegende, in het bijzonder met het oog op het belang van normmarkering de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte aangewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. C.N. Dalebout en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Veldheer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2014.