In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met een kloofbijl, gepleegd op 1 maart 2010 te Middenbeemster. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van twee slachtoffers met een kloofbijl, waarbij de verdachte opzettelijk dreigend met het voorwerp boven zijn hoofd geheven op hen afkwam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 juni 2014 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers, ondersteund door die van verbalisanten, betrouwbaar waren. De verdachte werd als een bedreiging ervaren, vooral gezien zijn opgewonden gemoedstoestand en het feit dat hij met een gevaarlijk voorwerp op korte afstand van de slachtoffers kwam.
Het hof heeft de bewezenverklaring van de bedreiging met zware mishandeling bevestigd, waarbij het opzet van de verdachte op de bedreiging werd vastgesteld. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging van een van de slachtoffers, omdat er onvoldoende bewijs was dat de vrees voor zwaar lichamelijk letsel reëel was. De straf die door de politierechter was opgelegd, een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, werd door het hof bevestigd, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen, met de bevestiging van de bewezenverklaring en de straf.