Uitspraak
mr. M. Raaijmakerste [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van verzoekster tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster had eerder, op 19 december 2013, een verzoekschrift ingediend bij het hof, waarin zij de afwijzing van haar verzoek tot schuldsanering door de rechtbank Noord-Holland op 17 december 2013 aanvecht. Tijdens de zitting op 11 februari 2014 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Raaijmakers, haar standpunt toegelicht. Het hof heeft het verzoekschrift en het dossier van de rechtbank bestudeerd, inclusief het proces-verbaal van de eerdere zitting en aanvullende stukken van de advocaat.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van haar schulden, die onder andere voortvloeien uit onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst in de jaren 2010 tot 2012. Ondanks haar verklaring dat zij niet op de hoogte was van het feit dat zij geen recht had op deze toeslag wanneer zij niet werkte, oordeelt het hof dat zij niet aan de vereisten van goeder trouw voldoet. De onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag bedraagt € 70.483,- en is tot op heden niet terugbetaald.
Daarnaast heeft verzoekster gesteld dat zij een deel van haar schulden aan het CJIB heeft afgelost, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd. Het hof concludeert dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden onder controle heeft gekregen. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de rechtbank om verzoekster niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een toekomstig verzoek indien verzoekster kan aantonen dat haar situatie is verbeterd.