ECLI:NL:GHAMS:2014:3053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
200.136.207-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor verbeurde dwangsommen en eigen schuld van de cliënt

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een maatschap van advocaten, die door hun cliënt, [geïntimeerde], wordt aangesproken voor schade die is ontstaan door verbeurde dwangsommen. De cliënt had de advocaten opdracht gegeven om de afwikkeling van een nalatenschap te regelen, maar de advocaten hebben verzuimd om tijdig de benodigde documenten op te stellen en in te dienen bij de betrokken buitenlandse notaris. Dit leidde tot een kort geding waarin de cliënt werd veroordeeld tot het betalen van dwangsommen. De rechtbank had eerder al een vonnis gewezen waarin de cliënt was veroordeeld om binnen een maand zorg te dragen voor een akte van verdeling van een woning in het buitenland. De advocaten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de cliënt zelf ook schuld had aan de ontstane situatie, omdat de vertraging in de afwikkeling mede te wijten was aan de slechte verstandhouding tussen de cliënt en haar stiefdochter. Het hof oordeelt dat de advocaten tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht, maar dat de cliënt ook eigen schuld heeft. Het hof vermindert de schadevergoeding die de advocaten aan de cliënt moeten betalen met 70% vanwege de eigen schuld van de cliënt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en stelt de schadevergoeding vast op € 24.470,28, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.136.207/01
zaaknummer rechtbank : C/13/516958 / HA ZA 12-592
Arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014
inzake

1.De maatschap [maatschap] ADVOCATEN,

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [appellant sub 2],

wonende te [woonplaats],

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] PRAKTIJK B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. J.E. Hoetink te Utrecht,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] afzonderlijk [maatschap] advocaten, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] Praktijk genoemd, geïntimeerde [geïntimeerde].
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 23 september 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2012 en 26 juni 2013, onder bovengenoemd rolnummer gewezen tussen hen en mr. [advocaat A] (hierna: mr. [advocaat A]) als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 mei 2004 doen bepleiten, [appellanten] bij monde van hun advocaat, en [geïntimeerde] door mr. J.F. Koorevaar, advocaat te Den Haag, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid hebben partijen op vragen van het hof antwoord gegeven.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben in het principaal appel geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen onder haar veroordeling tot de terugbetaling van al hetgeen uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg aan [geïntimeerde] is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2013, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen de nakosten groot € 310,00 zonder betekening dan wel € 199,00 in geval van betekening en in het incidenteel appel tot afwijzing daarvan met veroordeling van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incidentele appel.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het op 22 augustus 2012 gewezen vonnis en tot vernietiging van het op 26 juni 2013 gewezen vonnis voor zover daarbij haar vordering is afgewezen, met veroordeling van [appellanten], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van € 104.854,12 met rente vanaf 1 mei 2012 en in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
Uit de memories begrijpt het hof dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen het eindvonnis van 26 juni 2013 en niet tegen het tussenvonnis van 22 augustus 2012, waarbij slechts een comparitie van partijen is gelast.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het eindvonnis van 26 juni 2013 onder 2.1-2.32 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Door middel van hun eerste twee grieven betogen [appellanten] dat deze opsomming een aantal feitelijke omissies en onjuistheden bevat. Deze grieven kunnen echter niet leiden tot de beoogde vernietiging van de bestreden vonnissen. De rechtbank was niet gehouden tot vaststelling van meer feiten dan zij aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd. De pretense onjuistheden zijn, ook wanneer [geïntimeerde] die terecht signaleert, niet dragend voor de beslissing. In het midden kan immers blijven of het door de rechtbank geciteerde gedeelte van de brief van 16 februari 2007 al dan niet gekwalificeerd kan worden als een opdrachtbevestiging, nu vaststaat dat [appellanten] nadien hun werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] hebben voortgezet met inachtneming van het in die brief gestelde. Evenmin is het antwoord op de vraag hoeveel en welke faxen [buitenlandse notaris] heeft ontvangen doorslaggevend voor de uitkomst van het geding. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat het vonnis van 13 november 2008 niet op 17 maar op 19 november 2008 aan haar werd betekend, alsmede dat de door [gevolmachtigde dochter] getekende akte van berusting van 24 november 2008 dateerde (en niet van 25 november), dat de ontvangst van de akte van verdeling door [geïntimeerde] plaatsvond op 15 december 2008 en door [appellanten] op 17 december 2008 en dat de dagvaarding voor het kort geding dat leidde tot het vonnis van 13 november 2008 werd uitgebracht op 17 oktober van dat jaar. Op de verbeurte van de dwangsommen door [geïntimeerde] komt het hof hieronder terug. Met inachtneming daarvan gaat ook het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Zij komen, samengevat en aangevuld met de door het hof ongenoegzaam bestreden bevonden gegevens, op het volgende neer.
2.1.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] Praktijk waren tot de ontbinding ervan maten in de maatschap [maatschap] Advocaten. Mr. [advocaat A] is een gewezen maat daarin.
Vanaf oktober 2003 adviseert [maatschap] advocaten [geïntimeerde] ter zake van de rechtstoestand van het thans aan laatstgenoemde toebehorende, in[buitenland] gelegen onroerende zaak, aanvankelijk door mr. [advocaat B], vervolgens door mr. [advocaat C] en nadien door mr. [advocaat A].
2.2.
Op 30 mei 2003 is de echtgenoot van [geïntimeerde], [B], overleden, met wie zij sinds 28 mei 1999 in voor beiden tweede echt was gehuwd. Uit het eerste huwelijk van [B] is een dochter geboren, hierna [dochter] te noemen. [B] had bij testament van 29 december 1999 beschikt over zijn nalatenschap. Daarin had hij [geïntimeerde] benoemd tot zijn enige erfgenaam onder gelijktijdige toekenning van enige legaten aan [dochter]. [geïntimeerde] en [B] waren tezamen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van een woning in [plaats in buitenland]. Bij een op 26 januari 2006 (onder meer) door [geïntimeerde] en [dochter] ondertekende vaststellingsovereenkomst zijn beiden, na te hebben overwogen dat [dochter] na het overlijden van [B] naar [buitenlands] recht voor 25% eigenaar van de woning is geworden, overeengekomen dat [dochter] haar aandeel in deze woning aan [geïntimeerde] toedeelt onder verrekening van haar aandeel daarin en hebben zij voorts aan een door [geïntimeerde] in [buitenland] aan te wijzen notaris opdracht gegeven om een notariële akte te verlijden waarbij dat huis aan [geïntimeerde] wordt geleverd en waarbij wordt geconstateerd dat partijen ten aanzien van de verdeling dienaangaande niets meer van elkaar te vorderen hebben, zij elkaar over en weer kwijting hebben verleend en afstand gedaan van de mogelijkheid om ontbinding van de overeenkomst te vorderen. Voorts gaf [dochter] aan [geïntimeerde] een onherroepelijke volmacht om namens haar de notariële akte te doen opmaken en te ondertekenen en haar toezegging om op eerste schriftelijk verzoek van [geïntimeerde] of de notaris haar medewerking aan de ondertekening van de notariële akte te zullen verlenen.
2.3.
Op 16 februari 2007 heeft mr. [advocaat C], werkzaam bij Advocatenkantoor
[appellant sub 3], aan [geïntimeerde] geschreven, voor zover hier van belang:
"
(...) Wij hebben van u de opdracht gekregen om de [buitenlandse] aspecten die aan de nalatenschap verbonden waren, te regelen. (...) Het Nederlandse deel wordt verzorgd door uw advocaat Mr [advocaat X] te [vestigingsplaats]. (...)
Voor zover er [buitenlandse] vragen rijzen (…) zullen wij daarop antwoord kunnen geven. (…) Eventuele correspondentie met de [buitenlandse] notaris [buitenlandse notaris], kunnen wij uiteraard ook verzorgen. (...)"
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2007 is [dochter]
veroordeeld om (kort gezegd) de akte van verdeling van de woning – die door een door [geïntimeerde] in te schakelen notaris zou worden opgesteld – te ondertekenen.
2.5.
Op 8 januari 2008 heeft de advocaat van [geïntimeerde], mr. [advocaat X], het vonnis
aan mr. [advocaat A] – die de zaak inmiddels had overgenomen van mr. [advocaat C] – toegestuurd. In de brief staat vermeld, voor zover hier van belang:
"(...)Van de advocaat van mevrouw [dochter], de heer mr.[advocaat Y] (...) heb ik gisteren begrepen dat zij nu haar medewerking aan het wijzigen van de tenaamstelling zal verlenen. Om die reden verzoek ik u vriendelijk om aan het adres van
de heer mr. [advocaat Y] (...) de papieren te zenden die mevrouw, [dochter] dient te ondertekenen om de woning op naam van mevrouw [geïntimeerde] te zetten. (...)"
2.6.
Op 9 januari 2008 heeft mr. [advocaat X] ook het bij het vonnis behorende
betekeningexploot aan mr. [advocaat A] toegezonden. In de bijbehorende brief staat vermeld, voor zover hier van belang:
"
(...) Refererend aan de inhoud van het telefoongesprek dat ik vanmorgen had zend ik u hierbij het vonnis samen met het betekeningexploot toe. Ik neem aan dat u deze zult vertalen en toezenden aan de notaris in [buitenland], zodat hij de juiste akte ter ondertekening kan toezenden. (...)"
2.7.
Op 22 januari 2008 heeft mr. [advocaat A] een vertaling van het vonnis en het
betekeningexploot aan notaris [buitenlandse notaris] te [buitenland] gestuurd. Bij faxen van 20 februari, 18 maart, 10 april en 7 mei 2008 heeft mr. [advocaat A] aan de notaris een rappel gezonden, gevolgd door een e-mail van 23 juni 2008.
2.8.
Op de laatstgenoemde datum, 23 juni 2008, heeft mr. [advocaat Y] aan mr. [advocaat X] geschreven, voor zover hier van belang:
"(... ) Ondanks herhaalde toezeggingen heb ik tot op heden nog geen akte ter ondertekening voorgelegd gekregen en evenmin een volmacht op grond waarvan de gevolmachtigde van cliënte[[dochter]],
mevrouw [gevolmachtigde dochter][de moeder van [dochter]],
namens cliënte de akte kan ondertekenen.
(...)
Mocht nu niet binnen één maand na heden de akte en de volmacht ter ondertekening worden toegestuurd, opdat de kwestie definitief wordt afgewikkeld, dan behoudt cliënte zich alle rechten voor, met name om zonodig in rechte overdracht te
vorderen. (...)"
2.9.
Mr. [advocaat X] heeft op 23 juni 2008 aan mr. [advocaat A] geschreven, voor zover
hier van belang:
"(...) U heeft per telefax van 22 januari 2008 de vertaling van het vonnis in de verdelingskwestie aan de heer R. [buitenlandse notaris] in [verstigingsplaats in buitenland] gestuurd. Sindsdien heb ik niets meer vernomen. Mevrouw [geïntimeerde] heeft ook zelf geen bericht van de notaris
ontvangen. Kunt u mij wellicht de stand van zaken meedelen en - zonodig - de notaris achter zijn vodden zitten. Ik vind het onbegrijpelijk dat de notaris na al die maanden nog niets lijkt te hebben gedaan. Wellicht is het nodig om een andere notaris
in te schakelen, die wel bereid is om actie te ondernemen. (...)"
2.10.
Op 3 juli 2008 heeft de secretaresse van mr. [advocaat A] aan mr. [advocaat X]
geschreven, voor zover hier van belang:
"
(...) Bij deze reageer ik op de mail die u op 23 juni jl. aan Mr. [advocaat A] van ons kantoor heeft gestuurd (...). Sindsdien doen wij verwoede pogingen contact te krijgen met de [buitenlandse] notaris, per telefoon, mail en fax, maar helaas tot nu toe zonder resultaat. (...)"
2.11.
Op l4 juli 2008 heeft mr. [advocaat X] aan mr. [advocaat A] geschreven, voor zover
hier van belang:
"
(...) Hierbij treft u de e-mail aan die ik op 14 juli 2008 ontving van de heer mr. [advocaat Y]. Zoals uit de e-mail blijkt begint het geduld van mevrouw [dochter] op te raken en dreigt er een nieuwe rechtszaak. (...) Ik zou een procedure dienaangaande
willen voorkomen.
Ik verzoek u vriendelijk om de notaris tot het ondernemen van actie te dwingen. (...)
De vraag is zo langzamerhand legitiem of het niet meer in het belang van mevrouw[geïntimeerde] is om een andere notaris opdracht te geven om de noodzakelijke akte te verlijden binnen korte termijn. Ik begreep dat uw kantoor goede ervaringen
heeft met andere notarissen in [buitenland].
Ik verzoek u vriendelijk om de notaris zwaar onder druk te zetten. (...)"
2.12.
Op 29 september 2008 heeft mr. [advocaat X] aan mr. [advocaat A] geschreven, voor zover hier van belang:
"
(...) Hierbij treft u de fax met aangehechte dagvaarding in kort geding aan, die ik op maandagmiddag 29 september 2008 ontving.
Ik verzoek u vriendelijk mij zo spoedig mogelijk de stand van zaken betreffende de afwikkeling en het opstellen van de akte tot verdeling mee te delen. (...)"
2.13.
Mr. [advocaat A] heeft op 30 september 2008 aan mr. [advocaat X] geschreven, voor
zover hier van belang:
"
(...) Eind augustus jl. hebben we van de [buitenlandse] notaris per brief aanvullende eisen ontvangen met betrekking tot de op te stellen akte van verdeling. Deze brief is in verband met mijn vakantie niet onmiddellijk door mij opgepakt. Inmiddels buigt de
vertaalster zich andermaal over een vertaling van het vonnis met daaraan toegevoegd het exploot ter betekening.
De reden dat één en ander bij de [buitenlandse] notaris zoveel tijd in beslag neemt wordt met name ingegeven doordat mevrouw [geïntimeerde] de kosten van de [buitenlandse] notaris alsmede de successierechten nog niet heeft voldaan. (...) In totaal gaat het om een bedrag van € 4.458,00. Zodra ik de vertaling heb zal ik u berichten.
(...)"
2.14.
De brief van de [buitenlandse] notaris waarover mr. [advocaat A] in haar brief van 30
september 2008 schrijft is gedateerd op 8 augustus 2008. In de brief van de notaris staat dat hij het vonnis en de vertaling daarvan niet heeft ontvangen, dat hij nog nadere stukken (waaronder een verklaring van [dochter] en [geïntimeerde] dat zij in het vonnis van de rechtbank berusten) nodig heeft, en dat [geïntimeerde] nog een bedrag van € 4.458,00 moest betalen dat zij ondanks aanmaningen daartoe nog steeds niet had betaald.
2.15.
Op 21 oktober 2008 heeft [geïntimeerde] het bedrag van € 4.458,00 aan de notaris betaald.
2.16.
Op 24 oktober 2008 schreef de secretaresse van mr. [advocaat A] aan mr. [advocaat X], voor zover hier van belang:
"
(...) Ter kennisneming zend ik u hierbij kopie van de vertaling van het vonnis en de betekening daarvan. Het origineel is vandaag aan notaris [buitenlandse notaris] in [buitenland] gestuurd. (...)"
2.17 .
Op 27 oktober 2008 heeft mr. [advocaat A] aan mr. [advocaat X] geschreven, voor
zover hier van belang:
"
(...) Vanochtend heeft u mij telefonisch gevraagd mijn bevindingen terzake [van] het dossier[B] schriftelijk voor u uiteen te zetten, bij deze.
(...)
Op verzoek van notaris [buitenlandse notaris] is een aantal stukken, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam dd 28 november 2007, vertaald en aan genoemde notaris verzonden.
Na ontvangst van de stukken zou een volmacht ter ondertekening voor mevrouw [dochter], volgen, zo is ons kantoor toegezegd.
Diverse rapellen, teneinde de notaris tot actie te bewegen, hebben we doen uitgaan echter zonder resultaat. (...)
Eerst in augustus dit jaar kwam gemelde notaris terug op onze berichtgeving uit januari van dit jaar, en stelde aanvullende eisen voor wat betreft aan te leveren documenten. Deze documenten zijn na vertaling eind oktober door ons kantoor aan de notaris aangeleverd.
(...)
Onze ervaring op het gebied van [buitenlands] recht qua nalatenschappen, is dat [buitenlandse] notarissen in het algemeen geen prioriteit stellen aan de afhandeling van nalatenschappen. (...)
Uiteraard is het in een dergelijk geval mogelijk de zaak bij de betreffende notaris weg te halen en bij een ander onder te brengen. In dat laatste geval zul je echter van voorafaan moeten beginnen bij die opvolgende notaris en alle stukken wederom dienden te vertalen (let wel: beëdigd). De [buitenlandse] notaris zal, zo is onze ervaring, het dossier namelijk niet retourneren. (...)"
2.18.
Op 29 oktober 2008 vond het kort geding tussen [dochter] en [geïntimeerde] plaats. Na
afloop daarvan heeft mr. [advocaat X] aan mr. [advocaat A] geschreven, voor zover hier van belang:
"
(...) De rechter nam het mevrouw [geïntimeerde] wel kwalijk dat er nog geen zorg is gedragen voor het "[verklaring in de buitenlandse taal]" welke verklaring, zo begrijp ik, na ondertekening door mevrouw [dochter]
, eveneens beëdigd dient te worden vertaald.
(...)
Kunt u mij meedelen of u een akte van berusting hebt opgesteld en die het toegestuurd aan mr. [advocaat Y]?
(...)"
2.19.
In reactie op de e-mail van 29 oktober schrijft mr. [advocaat A] op 30 oktober 2008
aan mr. [advocaat X], voor zover hier van belang:
"
(...)
Bijgaand een door mij opgestelde akte van berusting.
(...)"
2.20.
Bij vonnis van l3 november 2008 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank
Amsterdam [geïntimeerde] veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis zorg te dragen voor een door een door haar aan te wijzen notaris op te stellen akte van verdeling van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 80.000,00.
2.21.
Mr. [advocaat X] heeft het vonnis van 13 november 2008 op 14 november 2008 aan mr. [advocaat A] toegestuurd.
2.22.
Het vonnis van l3 november 2008 is op l9 november 2008 aan [geïntimeerde] betekend.
2.23.
[dochter] heeft de akte van berusting op 24 november 2008 getekend. Mr. [advocaat A] heeft de akte van berusting op 28 november 2008 aan [buitenlandse notaris] gestuurd en op 16 december 2008 ontvingen [geïntimeerde] en mr. [advocaat A] de akte van verdeling van [buitenlandse notaris].
2.24.
Na ontvangst van de akte van verdeling schreef mr. [advocaat X] op l6 december
2008 aan mr. [advocaat A], voor zover hier van belang:
"
(...) Van mevrouw [geïntimeerde] ontving ik de door de notaris aan haar toegestuurde akte met het aanvullende betalingsverzoek. Mijn expertise in kwesties als deze is nihil. Ik verzoek u vriendelijk de conceptakte zo snel mogelijk toe te sturen aan de heer mr. [advocaat Y], voorzien van een toelichting, zodat een en ander niet fout kan lopen en hij goed geïnformeerd is. (...)"
2.25.
Op 18 december 2008 schreef mr. [advocaat A] aan mr. [advocaat X], voor zover hier van belang:

(...) Zoals ik u telefonisch al meedeelde dienen de volmachten in het bijzijn van een notaris geparafeerd en ondertekend te worden en vervolgens, voorzien van een apostille, aan mij te worden geretourneerd. (...)"
2.26.
Op 5 januari 2009 ontving mr. [advocaat X] een e-mail van de notaris van de moeder van [dochter] ([gevolmachtigde dochter]). In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
"
(...) Van mevrouw [geïntimeerde] hebben wij begrepen dat de [buitenlandstalige] akte die zij in december 2008 heeft getekend betreffende onroerend goed in [buitenland], ook door mevrouw [gevolmachtigde dochter] getekend moet worden.
(...)
[appellant sub 3] advocaten meldde mij geen bemoeienis te hebben met deze zaak. Kunt u mij de tekst van de akte in Word aanleveren? (...)"
2.27.
Op 6 januari 2009 heeft mr. [advocaat X] aan mr. [advocaat A] verzocht om de akte
(van volmacht) in Word aan hem toe te zenden.
2.28.
In reactie daarop heeft [advocaat A] op 6 januari 2009 geschreven dat zij daartoe
bereid is, echter alleen indien [geïntimeerde] de kosten daarvan betaalt.
2.29.
[gevolmachtigde dochter] heeft de akte van volmacht op 7 januari 2009 ondertekend.
2.30.
Op 5 februari 2009 heeft mr. [advocaat A] aan mr. [advocaat X] geschreven, voor zover hier van belang:
"
(...) Via deze mail informeren wij u dat wij gisteren twee getekende akten (de een getekend door mevrouw [geïntimeerde] en de ander door mw [gevolmachtigde dochter], voorzien van een apostille, zonden aan [buitenlandse notaris], notaris te [verstigingsplaats in buitenland]. (...)"
2.31.
Op 12 februari 2009 is de akte van verdeling gepasseerd.
2.32.
[geïntimeerde] heeft de maximale dwangsom van € 80.000,00 betaald.
2.33.
Stellende dat [appellanten] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met haar door niet te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat of juridisch adviseur mag worden verwacht, vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg de hoofdelijke veroordeling van [appellanten], [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [advocaat A] tot betaling aan haar van een bedrag van € 104.854,12, samengesteld uit een bedrag van € 80.000,00 voor verbeurde dwangsommen, de kosten van inschakeling van mr. [advocaat X] ten belope van € 8.000,00, buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 3.485,75, en de proceskosten waarin zij is veroordeeld bij de vonnissen in kort geding van 13 november 2008 en 4 juni 2009, dit een en ander vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering toegewezen voor zover deze zien op de dwangsommen en de proceskosten van het eerst genoemde kort geding (waarbij de rechtbank in het eindvonnis onder 4.11 abusievelijk heeft verwezen naar het vonnis van 29 oktober 2008), te weten € 80.000 en € 1.159,61 en mitsdien [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 81.159,61, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag en schadevergoeding, de vordering voor het overige afgewezen en [appellanten] verwezen in de proceskosten. Tegen deze veroordeling hebben [appellanten] zich in hoger beroep voorzien onder aanvoering van zes grieven. Harerzijds is [geïntimeerde] in incidenteel appel gekomen van de afwijzing van het overige gedeelte van de vordering. In het incidentele appel verlangt [geïntimeerde] alsnog de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten van 4 juni 2009, de declaraties van [kantoor advocaat X] over 2008 en 2009 en de buitengerechtelijke kosten.

3.Beoordeling

3.1.
Allereerst stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt, dat [appellanten] bij gebreke van een rechtmatig belang in de zin van art. 3:303 BW in hun hoger beroep niet kunnen worden ontvangen. Mr. [advocaat A] heeft niet geappelleerd tegen het vonnis waarvan beroep. Zij is hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding. Nu zij daarvan niet in hoger beroep is gekomen, zal het vonnis in eerste aanleg te haren aanzien in stand blijven, zelfs als dat ten aanzien van [appellanten] in dit hoger beroep zou worden vernietigd. Aldus blijft de titel voor de betaling door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de betrokken advocaten in stand. Een succesvol appel kan daarmee niet tot terugbetaling van het betaalde leiden, aldus [geïntimeerde].
3.2.
Dit betoog houdt geen stand. Partijen bij de onderhavige overeenkomst van opdracht zijn [geïntimeerde] en de maatschap [maatschap] advocaten. De opdracht is niet gegeven aan een specifieke, met name genoemde advocaat die aan dat kantoor is verbonden, bijvoorbeeld met het oog op diens (haar) specifieke deskundigheid, maar aan de maatschap. Dat betekent dat de vordering en mitsdien de veroordeling zich richt tegen de maatschap, waarna vervolgens de maten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het daarmee gemoeide bedrag. Noch in geval van bekrachtiging, noch in het geval van een gehele of gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis doet zich derhalve de onhanteerbare situatie voor dat de beslissing jegens de appellanten onverenigbaar is met de rechtstoestand van mr. [advocaat A], nu de oorzaak van haar eventuele betalingsverplichting, dan wel de bevrijding daaruit gelegen is in de veroordeling van de maatschap. [appellanten] zijn mitsdien ontvankelijk in hun hoger beroep.
3.3.
De derde grief strekt blijkens de toelichting ten betoge, dat [appellanten], gelet op de beperkte verantwoordelijkheid die hun bij de overeenkomst van opdracht was gegeven, door hun onophoudelijke en herhaalde inspanningen hebben voldaan aan hun verplichtingen jegens [geïntimeerde]. Er is volgens hen gehandeld met inachtneming van de maatstaf die rechtens behoort te worden aangelegd aan een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. [appellanten] wijzen er in dit verband op dat dat het hun, niettegenstaande de voorafgaande bemoeienissen van de door [dochter] ingeschakelde notaris [notaris N], uitdrukkelijk was verboden rechtstreeks contact met haar op te nemen en dat belangrijke oorzaken van de lange duur van de voorbereiding voor het verlijden van de [buitenlandse] notariële akte tot scheiding en deling van de gemeenschap gelegen waren in de persoonlijke animositeit tussen [geïntimeerde] en [dochter]. Deze waren zo hevig dat er een vaststellingsovereenkomst nodig was, gevolgd door nog enige rechterlijke procedures om tot een zakelijke, werkbare verhouding te geraken. Verder is de op verzoek van [geïntimeerde] ingeschakelde notaris [buitenlandse notaris] na de toezending van het vonnis van 28 november 2007 op 22 januari 2008 gedurende zes en een halve maand weigerachtig gebleven te responderen. Hij reageerde zelfs niet op de aan hem herhaaldelijk toegezonden rappellen van de zijde van [advocaat A], waarna vervolgens de zaak gedurende de vakantieperiode stillag.
3.4.
Dit betoog kan [appellanten] niet baten. Op 26 januari 2006 is tussen [geïntimeerde] en [dochter] de hierboven vermelde vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen en ondertekend. Deze overeenkomst markeert een belangrijk stadium in de afwikkeling van de sinds mei 2003 opengevallen nalatenschap van [B] en bevat substantiële bepalingen met betrekking tot de toedeling van het huis in [buitenland]. Het was, gelet op hun eerdere bemoeienissen met deze zaak, aan [appellanten] bekend, welk tijdsbeslag reeds met die afwikkeling gemoeid geweest was. Per slot van rekening dateert de eerste brief van [appellanten], getekend door mr. Kloosterman, met betrekking tot de afwikkeling van het [buitenlandse] gedeelte van de nalatenschap aan de [buitenlandse] notaris [ambtsvoorganger buitenlandse notaris] reeds van 18 mei 2004. De eerste brief van notaris [buitenlandse notaris], de opvolger van [ambtsvoorganger buitenlandse notaris], dateert van 4 juni 2004. Het was ook aan [appellanten] bekend dat deze afwikkeling tot zodanig importante persoonlijke verwikkelingen tussen [geïntimeerde] en [dochter] heeft geleid, dat daarvan met zoveel woorden melding gemaakt werd in de vaststellingsovereenkomst. Het was [appellanten] dus ook bekend, dat de tenuitvoerlegging van de vaststellingsovereenkomst met de nodige voortvarendheid ter hand genomen zou moeten worden. Onbestreden staat vast, dat [appellanten] zich afficheren als een kantoor dat zich heeft gespecialiseerd in de afwikkeling van transacties met betrekking tot in [buitenland] gelegen onroerend goed. De brief van 16 februari 2007 van mr. [advocaat C], aan [geïntimeerde], waarin hij bevestigt “
van u de opdracht[te hebben]
gekregen om de [buitenlandse] aspecten die aan de nalatenschap verbonden waren, te regelen. (...) Het Nederlandse deel wordt verzorgd door uw advocaat Mr [advocaat X] te [vestigingsplaats]. (...) Voor zover er [buitenlandse] vragen rijzen (…) zullen wij daarop antwoord kunnen geven. (…) Eventuele correspondentie met de [buitenlandse] notaris [buitenlandse notaris], kunnen wij uiteraard ook verzorgenkan dan ook niet anders worden verstaan dan als een opdracht om de op zichzelf niet bijzonder ingewikkelde zaak met de bijpassende voortvarendheid ter hand te nemen.
3.5.
Nadat [dochter], blijkens de fax van mr. [advocaat X] aan [advocaat A] van 8 januari 2008 onmiddellijk na de betekening van het vonnis van 27 november 2007 en, naar mag worden aangenomen, mede onder invloed van de daarbij op vordering van [geïntimeerde] opgelegde dwangsommen haar weigering tot ondertekening van stukken over te gaan had laten varen, heeft [advocaat A] bij fax van 22 januari 2008 een beëdigde vertaling van dat vonnis aan [buitenlandse notaris] doen toekomen met daarbij het verzoek: “[verzoek in de buitenlandse taal]” en de mededeling dat [dochter] binnen twee maanden moet hebben getekend. Blijkens de aantekeningen op dit stuk, (prod. 106) is viermaal per fax gerappelleerd, telkens na een maand. De inhoud van die rappellen is onbekend.
3.6.
Het had op de weg van [appellanten] gelegen de notaris van een toereikende instructie te voorzien. Daarbij hadden zij de notaris in voldoende duidelijke bewoordingen niet alleen moeten wijzen op de ernst van de situatie, waarin na een vaststellingsovereenkomstig kennelijk nog een rechtsgeding tussen partijen nodig was om de overdragende partij tot medewerking te dwingen, maar bovendien hem gespecificeerd moeten wijzen op hetgeen hem nog verder te doen stond. Met het loutere verzoek om de akte en de volmacht aan te passen aan de inhoud van het hem toegezonden vonnis zonder enige toelichting op de betekenis ervan had [appellanten] in deze omstandigheden niet kunnen volstaan. Dat is naderhand ook wel gebleken: van belang was de vraag of het vonnis al dan niet onherroepelijk was, en dit belang hadden [appellanten] zich moeten realiseren. Niet is gebleken dat in de nadien gevolgde rappellen dit initiële verzuim van [appellanten] afdoende is hersteld. Er blijkt ook niet van enige speciale actie van [appellanten] tegen het aflopen van de zonder nadere toelichting aan [buitenlandse notaris] meegedeelde fatale termijn. [appellanten] volharden in de eenvoudige rappellen, zonder nadere toelichting. Daarmee is de kiem gelegd voor de verdere ontwikkelingen.
3.7.
Terwijl het [geïntimeerde] zelf was die het rechterlijk bevel aan [dochter] had uitgelokt, bleek zij vervolgens in de verhouding tot [dochter] niet in staat deze tijdig de benodigde handelingen te laten verrichten, ofschoon haar reeds bij de vaststellings-overeenkomst de onherroepelijke volmacht daartoe was toegezegd. Vanaf 23 juni 2008 doet [dochter] herhaaldelijk blijken, dat haar geduld begint op te raken. Dat is aan [appellanten] toe te rekenen. Dat vervolgens ook nog eens een verzoek om nadere inlichtingen van [buitenlandse notaris] en een declaratie ten gevolge van de vakantie op een bureau van [appellanten] blijft liggen en verdere vertraging veroorzaakt komt eveneens geheel voor rekening van [appellanten], evenals het feit dat dientengevolge [dochter] heeft verkozen een tweede kort geding aan te spannen, teneinde [geïntimeerde] te doordringen van de noodzaak spoed te betrachten met de afwikkeling.
3.8.
Dit een en ander impliceert dat [appellanten] tekortgeschoten zijn in door hen als advocaat van [geïntimeerde] in acht te nemen zorgplicht. Door na te laten [buitenlandse notaris] van een toereikende instructie te voorzien en te volstaan met ongespecificeerde rappellen hebben zij niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk handelend, redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dat is hun toe te rekenen. Het kort geding dat eindigde met het vonnis van 13 november 2008 is een regelrecht gevolg van hun tekortschieten, waarmee het condicio sine qua non verband tussen de normschending en de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd is gegeven. Dit betekent dat de derde grief van [appellanten] faalt.
3.9.
Door middel van de vierde en de vijfde grief stellen [appellanten] de toerekeningsmaatstaf van art. 6:98 BW, respectievelijk de doorbreking van deze causaliteit en eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW aan de orde. Volgens het eerste artikel komt voor vergoeding slechts in aanmerking: “schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.” Volgens art. 6:101 BW wordt de verplichting tot schadevergoeding verminderd wanneer de schade mede het gevolg is van “een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend”. Naar de mening van [appellanten] heeft [geïntimeerde] volledig schuld, maar minstens eigen schuld aan de door haar geleden en thans gevorderde schade, enerzijds omdat de vertraging in de algehele afwikkeling van de nalatenschap van [B] hoofdzakelijk haar oorzaak vindt in de slechte verstandhouding tussen stiefmoeder en stiefdochter, anderzijds omdat [appellanten] na het vonnis in kort geding van 13 november 2008 door het harerzijds ontwikkelen van de nodige activiteiten, waaronder het tot stand (doen) brengen van de conceptakte en het doorzenden van de volmachten heeft gezorgd, dat [geïntimeerde] aan de haar bij dat vonnis opgelegde verplichtingen geheel en al heeft voldaan. Dat vervolgens in een kort geding, waarbij [appellanten] geen partij, noch anderszins betrokken waren, werd geoordeeld dat dit laatste niet het geval was en dat [geïntimeerde] de opgelegde dwangsommen had verbeurd, berust, aldus [appellanten], op een onjuiste interpretatie van het vonnis van 13 november 2008 en betreft een juridische misslag die voor redres in hoger beroep vatbaar was. Dat [geïntimeerde] om haar moverende redenen van het instellen van appel heeft afgezien leidde onvermijdelijk tot de betaling van deze dwangsommen, maar die verbeurte is niet het gevolg van het tekortschieten van [appellanten], maar van het besluit van [geïntimeerde], te berusten in het kort geding vonnis van 4 juni 2009 en aan de veroordeling gevolg te geven, aldus nog steeds [appellanten]
3.10.
Dit betoog treft doel, met dien verstande dat het niet het conditio sine qua non verband tussen het toerekenbaar tekortschieten van [appellanten] en de geleden schade, hoofdzakelijk bestaande in de verbeurte van de dwangsommen en de daarmee gemoeid zijnde proceskosten opheft, maar wel dat het de vinger legt bij de eigen schuld van [geïntimeerde] op de voet van het bepaalde in art. 6:101 BW. Zonder het toerekenbaar tekortschieten van [appellanten] zou voor [dochter] geen reden hebben bestaan aan het einde van haar geduld te geraken, laat staan om in kort geding [geïntimeerde] te dwingen tot voortvarendheid. Dat [geïntimeerde] echter heeft nagelaten van het vonnis van 13 november 2008 te appelleren komt voor haar rekening en risico. Het hof motiveert dit als volgt.
3.11.
Bij het vonnis van 13 november 2008 is zij op straffe van een dwangsom veroordeeld om “binnen een maand na betekening van [dat] vonnis zorg te dragen voor een door haar aan te wijzen notaris opgestelde akte van verdeling ter zake [van] de woning in [buitenland], inhoudende toescheiding van de woning aan [haar]”. Dit vonnis is aan haar betekend op 19 november 2008, zodat op die datum de termijn van een maand begon te lopen. Bij zijn vonnis van 4 juni 2009 geeft de voorzieningenrechter als zijn (voorlopig) oordeel dat er op grond van het gegeven dat [geïntimeerde] al een [buitenlandse] notaris had ingeschakeld op dat moment voldoende aannemelijk was dat de veroordeling in het vonnis van 13 november 2008 strekt tot het laten passeren van die akte binnen een maand. Deze interpretatie gevoegd bij het gegeven dat de akte van verdeling eerst op 11 februari 2009 is gepasseerd leidt hem tot de gevolgtrekking dat [geïntimeerde] die dwangsommen verschuldigd is.
3.12.
Het hof houdt het er echter voor, dat deze interpretatie van het vonnis van 13 november 2008 met overwegende mate van waarschijnlijkheid in hoger beroep geen stand zou hebben gehouden, en wel om twee redenen. Ten eerste was [geïntimeerde] van rechtswege gehouden gebruik te maken van de diensten van een [buitenlandse] notaris, die –naar van algemene bekendheid is – een eigen agenda en een eigen verantwoordelijkheid heeft en reeds daarom niet als hulppersoon van [geïntimeerde] kan worden beschouwd. Het ligt niet erg voor de hand, dat zij over de mogelijkheid zou hebben beschikt om hem binnen een maand tot het verlijden van een akte te dwingen, terwijl zij wel de mogelijkheid had om met gebruikmaking van de haar reeds ten dienste staande gegevens het concept van de akte binnen een maand te (doen) produceren, gelijk zij ook heeft gedaan en tot het onmogelijke is niemand gehouden. Ten tweede was voor het verlijden van de akte nog een zekere vorm van medewerking van [dochter] noodzakelijk en er diende, gelet op de ontwikkelingen tot dan toe, rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat een non-coöperatieve houding van die zijde tot een overschrijding van de (toch al krap begrote) periode van een maand zou hebben kunnen leiden. Het is niet, althans weinig aannemelijk dat de voorzieningenrechter die het vonnis van 13 november 2008 had gewezen, had bedoeld voor [dochter] de mogelijkheid te scheppen door eigen weigering [geïntimeerde] met dwangsommen te belasten. Het is vervolgens de eigen keuze van [geïntimeerde] geweest van het laatste vonnis niet in hoger beroep te gaan. Die keuze komt voor haar rekening en risico.
3.13.
Dit een en ander voert tot de slotsom dat [appellanten] door hun tekortschieten de schade van [geïntimeerde] hebben veroorzaakt (“dientengevolge” in art. 6:74 BW) en dat deze schade in zodanig verband staat met het tekortschieten waarop de aansprakelijkheid van de [appellanten] berust, dat zij hun, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van dit tekortschieten kan worden toegerekend, maar dat in overeenstemming met het bepaalde in art. 6:101 BW de verplichting tot schadevergoeding wordt verminderd omdat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend. Alles afwegende komt het hof tot de slotsom dat het nalaten van [geïntimeerde] om te appelleren in overwegende mate, meer precies voor 70% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.
3.14.
Tenslotte ligt dan nog de vraag voor of, wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en/of de andere omstandigheden van het geval, het toepassen van een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd zou zijn. Het hof beantwoordt die vraag, mede gelet op de lange voorgeschiedenis van de verdeling die, naar luid van 8.1 van de hierboven genoemde vaststellingsovereenkomst van 26 januari 2006 gedurende “de lange periode die is gemoeid met het afgeven van de legaten de slechte communicatie tussen partijen” (in verband waarmee [geïntimeerde] aan [dochter] een vergoeding voor haar extra kosten heeft gegeven) is vertraagd, ontkennend. Aangezien echter de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, dient ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate te worden verminderd (HR 21 september 2007, LJN: BA7624). Gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] 70% eigen schuld kan worden tegengeworpen, is het hof van oordeel dat [appellanten] slechts gehouden zijn om 30% van de gevorderde proceskosten gemoeid met het kort geding dat eindigde met het vonnis van 13 november 2008 te voldoen. Het hof zal aldus beslissen.
3.15.
[geïntimeerde] heeft nog betoogd dat in geval van gehele of partiële vernietiging van de bestreden vonnissen een veroordeling tot terugbetaling van het teveel door [geïntimeerde] ontvangene achterwege dient te blijven, nu [appellanten] niet zelf hebben betaald, maar hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die geen partij is in dit geding. Het hof verwerpt dit betoog, nu aannemelijk is dat deze verzekeraar namens [appellanten] heeft betaald en mitsdien terugbetaling aan hen op grond van het bepaalde in art. 6:203 BW rechtens geïndiceerd is (HR 30 januari 2004, NJ 2005, 246).
3.16.
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] de door de rechtbank afgewezen gedeelten van haar initiële vordering, de proceskosten voor het kort geding dat eindigde met het vonnis van 4 juni 2009, de kosten voor inschakeling van mr. [advocaat X] en de buitengerechtelijke kosten aan de orde gesteld. Ten aanzien van het vonnis in kort geding van 4 juni 2009 geldt dat alleen de proceskostenveroordeling in reconventie (€ 408,00) verband houdt met het onderhavige geschil. De vordering in reconventie betrof in feite een executiegeschil ten aanzien van de dwangsomveroordeling. De kosten hebben daarmee betrekking op een schadebeperkende maatregel die in redelijkheid genomen kon worden. Evenals geldt ten aanzien van de dwangsommen, kan [geïntimeerde] ten aanzien van deze kosten op gelijke wijze eigen schuld worden tegengeworpen. Van deze kosten kan daarom slechts 30% afgewenteld worden op [appellanten]
De kosten van mr. [advocaat X] staan niet in verband met de tekortkomingen van [appellanten] Hij is niet vanwege die tekortkomingen ingeschakeld, maar was al lange tijd intensief bij de zaak betrokken. [geïntimeerde] maakt onvoldoende concreet duidelijk dat de door haar geclaimde kosten in zodanig verband staan met het tekortschieten waarop de aansprakelijkheid van de [appellanten] berust, dat zij hun, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van dit tekortschieten kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geldt het volgende. Buitengerechtelijke werkzaamheden zijn in beginsel begrepen onder de voorbereidingshandelingen van de onderhavige procedure en worden mitsdien geacht in de proceskostenveroordeling te zijn verwerkt. [geïntimeerde] claimt kosten voor de correspondentie die voorafgaand aan de procedure tussen partijen is gevoerd. Gezien de aard en omvang van het geschil heeft naar het oordeel van het hof een daarmee overeenstemmende schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden. Het hof rekent de verrichtingen daarmee tot de werkzaamheden die ter voorbereiding van het geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk waren. De kosten voor deze verrichtingen komen daarmee niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.

4.Slotsom

4.1.
Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven I, II, III van [appellanten] niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen, maar wel hetgeen in het kader van de grieven V en VI is aangevoerd. De grieven in het incidenteel appel zijn grotendeels tevergeefs voorgedragen.
4.2.
Door [geïntimeerde] is € 80.000,00 betaald aan verbeurde dwangsommen, € 1.159,61 als proceskosten op grond van het vonnis van 13 november 2008 en € 408,00 op grond van het vonnis van 4 juni 2009 in reconventie. Totaal is dat € 81.567,61. Daarvan komt 30%, derhalve € 24.470,28, voor toewijzing in aanmerking. Het bedrag van de veroordeling in eerste instantie luidde € 81.159,61. Dat brengt mee dat [geïntimeerde] een bedrag van € 56.689,33 (€ 81.159,61- € 24.470,28) in hoofdsom dient te restitueren. De door [appellanten] ingestelde vordering tot terugbetaling ziet echter niet alleen op dit bedrag, maar op al hetgeen ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep is voldaan (ook de rente en kosten). Voor de duidelijkheid zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen en de veroordeling(en) opnieuw vaststellen, zoals hierna zal worden vermeld.
4.3.
Bij deze uitkomst zijn partijen over en weer in het gelijk en ongelijk gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding de proceskosten in beide instanties tussen partijen te compenseren, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Grief VI in principaal hoger beroep ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en slaagt in zoverre.
Over de door partijen verschuldigde bedragen is, naar tussen partijen onbestreden vaststaat, wettelijke rente verschuldigd: voor [appellanten] vanaf 1 mei 2012 en voor [geïntimeerde] vanaf de dag van ontvangst van de betaling door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, tot de dag van volledige betaling.
4.4.
Beide partijen hebben gevorderd dat de wederpartij wordt veroordeeld in de nakosten. [geïntimeerde] heeft verder gevorderd dat rente over de proceskosten/nakosten wordt toegewezen. Aan beide partijen is een vordering toegewezen. Daarmee zijn de gevorderde nakosten (voorwaardelijk) toewijsbaar. De kosten zullen worden begroot conform het liquidatietarief.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk om € 24.470,28 aan [geïntimeerde] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2012 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] meer aan [geïntimeerde] hebben voldaan dan [appellanten] op grond van dit arrest aan haar zijn verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, tot aan de dag van algehele terugbetaling;
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [appellanten] in de nakosten te begroten op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf zeven dagen na de datum van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten te begroten op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en E.J.H. Schrage en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014.