ECLI:NL:GHAMS:2014:3055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
106.000.699-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen van Aalingshoven c.s. tegen [geïntimeerde] en de afwijzing van vorderingen van [appellante sub 3] en Sunray

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij Aalingshoven B.V. en de Stichting Aalingshoven, samen met een derde appellante en de besloten vennootschap Sunray (Amstelveen) Beleggingen B.V., tegen een geïntimeerde. De zaak betreft vorderingen die Aalingshoven c.s. stellen te hebben op de geïntimeerde, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met een failliete echtgenoot. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap was vernietigd, waardoor de huwelijksgemeenschap bleef bestaan. Dit leidde tot de conclusie dat Aalingshoven c.s. hun vorderingen tegen de geïntimeerde alleen konden instellen door aanmelding ter verificatie in het faillissement van de echtgenoot.

De appellanten hebben grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure tussen Aalingshoven c.s. en de geïntimeerde moet worden aangehouden totdat er definitieve beslissingen zijn genomen in andere lopende zaken die verband houden met het faillissement van de echtgenoot. De appellanten hebben ook vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde op basis van gesteld mismanagement, maar het hof heeft geoordeeld dat deze vorderingen niet kunnen worden toegewezen, omdat ze in een eerdere bodemprocedure zijn afgewezen.

Het hof heeft de vorderingen van de appellanten tegen de geïntimeerde afgewezen en de kosten van het geding in hoger beroep aan de appellanten opgelegd. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen, waarbij de verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 106.000.699/02
zaaknummer rechtbank Amsterdam: H 96.1001
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2014
inzake
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ AALINGSHOVEN B.V.,
2.
de stichting STICHTING AALINGSHOVEN,
3.
[APPELLANT SUB 3],
4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SUNRAY (AMSTELVEEN) BELEGGINGEN B.V.,
allen [-] gevestigd te Amstelveen,
appellanten,
advocaat: mr. W.J.J. Lamers te Amstelveen,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Aalingshoven, Stichting Aalingshoven, [appellante sub 3], Sunray en [geïntimeerde] genoemd. Appellanten worden gezamenlijk met Aalingshoven c.s. aangeduid.
Voor het verloop van het geding tot 11 mei 2010 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest. Bij dit arrest is de procedure aangehouden in afwachting van de eindbeslissingen in de zaak met zaaknummer 200.014.179/01.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte van 4 januari 2011 van Aalingshoven c.s.;
- antwoordakte van 1 februari 2011 van [geïntimeerde];
- akte van 27 augustus 2013 van [geïntimeerde];
- antwoordakte van 24 september 2013 van Aalingshoven c.s.;
- akte van 4 november 2013 van [geïntimeerde];
- antwoordakte van 3 december 2013 van Aalingshoven c.s. met een productie;
- akte uitlating productie van 17 december 2013 van [geïntimeerde].
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 25 oktober 2000 onder 1, a tot en met h de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten kort weergegeven op het volgende neer.
2.2
[geïntimeerde] is op 29 december 1973 gehuwd met [X] (hierna: [X]). Het huwelijk is aanvankelijk gesloten onder algehele gemeenschap van goederen. Bij notariële akte van 10 februari 1995 zijn tussen [geïntimeerde] en [X] huwelijkse voorwaarden opgesteld en zij zijn tot ontbinding en scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap overgegaan.
2.3
[X] is op 12 september 1995 failliet verklaard.
2.4
De curator van [X] heeft bij brief van 10 september 1998 de nietigheid van de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap ingeroepen.

3.Beoordeling

3.1
Aalingshoven c.s. stellen dat zij bedragen van [X] te vorderen hebben. Deze vorderingen dateren uit de periode dat [geïntimeerde] in gemeenschap van goederen was gehuwd met [X]. Aalingshoven c.s. menen dat zij hun vorderingen op [X] kunnen verhalen op [geïntimeerde].
3.2
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hiervoor in r.o. 2.4 genoemde buitengerechtelijke vernietigingsverklaring van de curator tot gevolg heeft dat de scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap is vernietigd. Dat brengt volgens de rechtbank mee dat de huwelijksgemeenschap van [geïntimeerde] en [X] ook na 10 februari 1995 is blijven bestaan. Na te hebben overwogen dat Aalingshoven c.s. alsdan op grond van artikel 26 en 63 Fw hun vorderingen tegen [geïntimeerde] slechts kunnen instellen door aanmelding te verificatie, heeft de rechtbank Aalingshoven c.s. bij het bestreden eindvonnis niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Aalingshoven c.s. met hun grieven op.
3.4
Partijen zijn blijkens de door hen na het tussenarrest van 11 mei 2010 genomen processtukken het erover eens dat in de onderhavige procedure tussen Aalingshoven en Stichting Aalingshoven enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds moet worden aangehouden totdat definitief is beslist in de zaken die het hof bekend zijn onder zaaknummers 200.014.179/01 en 200.014.112/01. Dat zijn de procedures van de curator van [X] tegen Aalingshoven, respectievelijk die van Aalingshoven tegen de curator. Deze procedures zien met name op de vaststelling van de hoogte van de vordering die Aalingshoven geldend kan maken in het faillissement van [X]. Het hof heeft in deze twee zaken op 2 april 2003 in één eindarrest uitspraak gedaan. Daartegen is cassatieberoep ingesteld.
3.5
[appellante sub 3] en Sunray menen dat de procedure tussen hen en [geïntimeerde] eveneens in afwachting van de uitkomst van de twee hiervoor genoemde zaken moet worden aangehouden. [geïntimeerde] bestrijdt dit. Zij stelt dat de vordering die [appellante sub 3] en Sunray op [X] menen te hebben, en waarvoor zij [geïntimeerde] in de onderhavige procedure tot betaling aanspreken, in een afzonderlijke bodemprocedure aan de orde is gekomen. Die vordering is afgewezen. [appellante sub 3] en Sunray zijn door de Hoge Raad bij arrest van 25 mei 2012 (LJN: BV9604) niet ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep. Nu een grondslag voor een vordering van [appellante sub 3] en Sunray op [X] ontbreekt, meent [geïntimeerde] dat zij niet door hen tot betaling kan worden aangesproken. [geïntimeerde] vraagt het hof om deze reden eindarrest te wijzen voor zover het de vordering van [appellante sub 3] en Sunray betreft.
3.6
[appellante sub 3] en Sunray bestrijden niet gemotiveerd dat de vordering wegens gesteld mismanagement die zij op [X] menen te hebben, en waarvoor zij [geïntimeerde] in de onderhavige procedure tot betaling aanspreken, in een afzonderlijke bodemprocedure is afgewezen. Evenmin bestrijden [appellante sub 3] en Sunray dat zij in zoverre door die afwijzing geen vordering tegen [geïntimeerde] geldend kunnen maken. Wel menen [appellante sub 3] en Sunray dat zij in verband met een door hen ingestelde vordering [geïntimeerde] kunnen aanspreken. Zij verwijzen naar het arrest van dit hof van 19 oktober 2010 met zaaknummer 200.45.991/01 waarin de curator van [X] is veroordeeld hen een proceskostenveroordeling te betalen van f. 2.272,28 (€ 1.031,12). Verder hebben [appellante sub 3] en Sunray meegedeeld dat zij van plan zijn te zijner tijd hun vorderingen in de onderhavige procedure aan te passen als de hoogte van de vordering van Aalingshoven is komen vast te staan. Zij stellen in verband daarmee dat [X], [appellante sub 3] en Minerba voor die vordering ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn.
3.7
Het hof oordeelt als volgt. De vordering van [appellante sub 3] en Sunray op [geïntimeerde] die in de onderhavige procedure is ingesteld, heeft uitsluitend betrekking op gesteld mismanagement van [X]. Die vordering is in een afzonderlijke bodemprocedure definitief afgewezen. [geïntimeerde] kan niet (meer) tot betaling van die vordering worden aangesproken. Dat betekent dat de vordering van [appellante sub 3] en Sunray tegen [geïntimeerde] moet worden afgewezen. Er bestaat geen toereikende grond – mede gezien de in hoger beroep geldende twee conclusieregel – voor een aanhouding van het geding tussen [appellante sub 3] en Sunray enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds met het oog op een mogelijke toekomstige eiswijziging in verband met (mogelijke) vorderingen die thans niet in deze procedure aan de orde zijn.
Het hof begrijpt hetgeen [geïntimeerde] na het tussenarrest van 11 mei 2010 heeft aangevoerd aldus dat zij geen bekrachtiging verlangt van het bestreden eindvonnis waarbij [appellante sub 3] en Sunray niet ontvankelijkheid zijn verklaard, maar het hof vraagt hun vorderingen af te wijzen.
3.8
De conclusie is dat de procedure tussen Aalingshoven en Stichting Aalingshoven enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds zal worden aangehouden totdat definitief is beslist in de zaken die het hof bekend zijn onder zaaknummers 200.014.179/01 en 200.014.112/01. Het hof lijkt het voorshands aangewezen dat de procedure vervolgens ook nog zal worden aangehouden totdat de slotuitdelingslijst in het faillissement van [X] verbindend is geworden. Het hof zal de zaak naar de hierna te noemen roldatum verwijzen voor akte uitlating voortzetting van de procedure aan de zijde van Aalingshoven en Stichting Aalingshoven. De meest gerede partij kan het hof verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.9
In het geschil tussen [appellante sub 3] en Sunray tegen [geïntimeerde] is de conclusie dat het eindvonnis waarvan beroep waarbij [appellante sub 3] en Sunray niet ontvankelijk zijn verklaard moet worden vernietigd. De vorderingen van [appellante sub 3] en Sunray tegen [geïntimeerde] zullen door het hof alsnog worden afgewezen. [appellante sub 3] en Sunray zijn in het ongelijk gesteld en worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De toe te wijzen kosten zien op hetgeen [geïntimeerde] afzonderlijk bij akte met betrekking tot de vorderingen van [appellante sub 3] en Sunray heeft aangevoerd.

4.Beslissing

Het hof:
in het geschil tussen Aalingshoven en Stichting Aalingshoven tegen [geïntimeerde]
verwijst de zaak naar de rol van 15 september 2015 voor akte aan de zijde Aalingshoven en Stichting Aalingshoven tot het hiervoor in rechtsoverweging 3.8 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in het geschil tussen [appellante sub 3] en Sunray tegen [geïntimeerde]
vernietigt het eindvonnis waarvan beroep voor zover [appellante sub 3] en Sunray daarbij niet ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [appellante sub 3] en Sunray af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dat tussen [appellante sub 3] en Sunray enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds is gewezen voor het overige;
veroordeelt [appellante sub 3] en Sunray in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.631,50 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.