In deze zaak gaat het om een hoger beroep van EF International Language Schools B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld over de rechtsverhouding tussen EF en een werknemer, hier aangeduid als [geïntimeerde], die jonger is dan 27 jaar. De werknemer heeft meerdere arbeidsovereenkomsten met EF gehad, waarvan de laatste als een oproepovereenkomst werd beschouwd. De werknemer vorderde betaling van loon na 1 maart 2012, stellende dat de vierde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was en dat hij recht had op loon op basis van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. EF betwistte dit en voerde aan dat de vierde overeenkomst niet als onbepaalde tijd kon worden aangemerkt op grond van artikel 7:668a BW, dat specifiek van toepassing is op werknemers jonger dan 27 jaar. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van één arbeidsovereenkomst en dat het rechtsvermoeden van toepassing was, wat EF in hoger beroep aanvecht. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en oordeelt dat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de werknemer, ongeacht de fluctuerende arbeidsomvang. Het hof wijst erop dat de wetgever de bedoeling had om werknemers in flexibele arbeidsrelaties meer zekerheid te bieden over hun arbeidsomvang. De grieven van EF worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij EF wordt veroordeeld in de proceskosten van het principale appel.