ECLI:NL:GHAMS:2014:3431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
200.142.387-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging leer-arbeidsovereenkomst en verrekening opleidingskosten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een leer-arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en de stichting Amstelring. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de leer-arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd omdat de opleiding van [appellante] was gestaakt. De opleiding was verzorgd door het ROC te Amsterdam, dat op 15 oktober 2013 aan [appellante] had bericht dat zij per 30 september 2013 was uitgeschreven. Amstelring heeft vervolgens de overeenkomst met ingang van 5 november 2013 als beëindigd beschouwd en een bedrag van € 2.176,- aan opleidingskosten ingehouden op het salaris van [appellante].

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de beëindiging van de overeenkomst niet terecht was, omdat zij de opleiding niet zelf had gestaakt en dat de redenen voor uitschrijving niet aan haar te verwijten waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de uitschrijving door het ROC terecht was en dat [appellante] zelf verantwoordelijk was voor het gebrek aan communicatie met het ROC. Het hof heeft vastgesteld dat de ontbindende voorwaarde in de leer-arbeidsovereenkomst geldig was en dat Amstelring zich terecht op deze voorwaarde heeft beroepen.

Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellante] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de leerling als de werkgever in het kader van een leer-arbeidsovereenkomst en de geldigheid van ontbindende voorwaarden in dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.142.387/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : KK 13-1938
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 augustus 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING AMSTELRING GROEP,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Caro te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Amstelring genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 10 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 17 januari 2014, in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Amstelring als gedaagde in conventie, eiseres in rconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellante] heeft geconcludeerd - zakelijk weergegeven- dat het hof het bestreden vonnis in conventie zal vernietigen en alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - de oorspronkelijke vorderingen van [appellante] in conventie zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten. Zij heeft bewijs aangeboden.
Amstelring heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 juli 2014 doen bepleiten door hun in de kop van dit arrest genoemde advocaten, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1. tot en met 1.5. de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Tussen [appellante] en Amstelring is een leer-arbeidsovereenkomst gesloten, gedateerd 4 november 2010, op grond waarvan [appellante] met ingang van 15 november 2010 bij Amstelring in dienst is getreden als leerling verzorgende IG. De reguliere opleidingsduur bedraagt drie jaar.
b. Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt dat deze is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de opleiding, waarbij de reguliere arbeidsduur met maximaal zes maanden kan worden verlengd en voorts dat deze van rechtswege eindigt op de dag van de diploma-uitreiking of na afloop van de periode van verlenging zonder diplomering, derhalve uiterlijk op 14 mei 2014, zonder dat daartoe opzegging is vereist.
Lid 5 van dit artikel luidt:
De leer-arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op de laatste dag van de maand van staking van de opleiding, waarbij redenen van staking onder meer gelegen kunnen zijn in verwijdering van de opleiding, het behalen van onvoldoende studieresultaten of andere omstandigheden die voortzetting van de opleiding redelijkerwijs onmogelijk maken, een en ander ter beoordeling van het opleidingsinstituut.
c. De opleiding van [appellante] is verzorgd door het ROC te Amsterdam.
d. Bij brief van 15 oktober 2013 heeft het ROC aan [appellante] bericht dat zij per 30 september 2013 is uitgeschreven voor de opleiding.
e. Bij brief van 7 november 2013 heeft Amstelring aan [appellante] bericht dat de leer-arbeidsovereenkomst met ingang van 5 november 2013 van rechtswege is beëindigd en dat een bedrag van € 2.176,- ter zake van terugbetalingsregeling (opleiding) wordt ingehouden op het salaris. De hiervoor onder d genoemde brief is eerst na verzending van de brief van 7 november 2013 aan Amstelring bekend geworden. Vanaf dat moment stelt Amstelring zich, op de voet van artikel 4 lid 5 van die overeenkomst, op het standpunt dat de leer-arbeidsovereenkomst van rechtswege per 1 november 2013 is geëindigd.
3.2
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Amstelring wordt veroordeeld loon over de periode 1 november 2013 tot en met de datum van het vonnis, althans tot zolang de arbeidsrelatie voortduurt, door te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en te bepalen dat het Amstelring niet is toegestaan de opleidingskosten (met het loon) te verrekenen, met veroordeling van Amstelring in de kosten van het geding.
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen op de grond, kort gezegd, dat de opleiding van [appellante] is gestaakt en daarom de overeenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd. Opzegging van de overeenkomst was niet vereist, volgens de kantonrechter.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.6
Grief IIricht zich tegen het in paragraaf 3.3 weergegeven oordeel. [appellante] stelt dat de dwingendrechtelijke bepalingen van het arbeidsrecht voorrang verdienen boven hetgeen zij met Amstelring is overeengekomen nu zij beduidend meer uren werkte dan scholing genoot. Verder stelt zij dat zij de opleiding niet heeft gestaakt omdat het ROC haar heeft uitgeschreven. Het staken van de opleiding houdt volgens haar in dat moet worden gedacht aan ‘verwijdering van de opleiding, het behalen van onvoldoende studieresultaten of andere omstandigheden die voortzetting van de opleiding redelijkerwijs onmogelijk maken, een en ander ter beoordeling van het opleidingsinstituut’, in welk kader haar dan enige vorm van verwijt moet kunnen worden gemaakt. Dat zij bekkeninstabiliteit heeft opgelopen na haar zwangerschap kan haar in elk geval niet worden verweten, aldus nog steeds [appellante].
3.7
Met
grief IIIkeert [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat voorshands niet kan worden gezegd dat de redenen voor het ROC om de opleiding te beëindigen (bedoeld is onder meer dat [appellante] vanaf 14 februari 2013 op geen enkele wijze contact heeft opgenomen met het ROC) dat besluit niet kunnen dragen, terwijl niet is gesteld of gebleken dat Amstelring in dat besluit de hand heeft gehad. [appellante] betoogt dat het (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid) op de weg van Amstelring had gelegen het ROC op de hoogte te houden van (de bevindingen van de Arbo-arts betreffende) haar zwangerschap en de complicaties daarbij, zeker ook nadat Amstelring had vernomen dat [appellante] van de opleiding was uitgeschreven. [appellante] herhaalt dat zij haar opleiding niet heeft gestaakt omdat niet aan de voorwaarden van staking is voldaan en omdat er geen sprake was van omstandigheden die het voor haar redelijkerwijs onmogelijk maakten om haar opleiding voort te zetten. Volgens haar is de beëindiging van de opleiding door het ROC nietig, waarbij een rol speelt dat de nawerking van zwangerschap als een wettelijk opzegverbod geldt. In Dogans visie heeft Amstelring de hand gehad in haar uitschrijving door na te laten in contact te treden met het ROC.
3.8
Grief IVbetoogt dat de kantonrechter ten onrechte aanneemt dat de ontbindende voorwaarde in de leer-arbeidsovereenkomst niet in strijd is met dwingendrechtelijke bepalingen van het ontslagrecht omdat dit zou leiden tot verschillende soorten werknemers terwijl tevens moet worden gelet op de vraag of in de overeenkomst tussen partijen het opleidingselement of het arbeidselement leidend is.
3.9
Voormelde grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Hierbij, en bij de overige te bespreken grieven, moet het hof, als in kort geding beslissende rechter, zich richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure tussen partijen en oordelen aan de hand van de feiten zoals die in het huidige geding naar voren zijn gekomen, zonder dat daarbij ruimte is voor nader onderzoek ter zake van die feiten. Dit leidt tot de volgende beoordeling.
geldigheid ontbindende voorwaarde
3.1
Een ontbindende voorwaarde kan, maar behoeft niet noodzakelijk met het gesloten stelsel van de regels betreffende beëindiging van de arbeidsovereenkomst onverenigbaar te zijn. Van geval tot geval moet worden bezien in hoeverre de strekking van voormelde regels tot nietigheid van de ontbindende voorwaarde leidt. Voor een zodanige nietigheid is - naar de kantonrechter terecht heeft aangenomen - in het onderhavige geval geen plaats. Immers, de leer-arbeidsovereenkomst kenmerkt zich hierdoor, zoals ook door Amstelring onvoldoende weersproken naar voren is gebracht, dat sprake is van een driepartijenrelatie waarbij de leerling ([appellante]) deeltijd onderwijs volgt bij een onderwijsinstelling (ROC), de werkgever (Amstelring) de leerling (mede) opleidt en de leerling de in het kader van de opleiding gegeven opdrachten uitvoert. Theorie en praktijk zijn aldus onlosmakelijk met elkaar verbonden, verlenen elkaar hun zin en met het wegvallen van de een ontvalt de basis voor de ander. Een ontbindende voorwaarde als waarvan in deze overeenkomst sprake is vindt in die verbondenheid dan ook begrijpelijkerwijs haar grondslag. Wel is voor een beroep door de werkgever op de ontbindende voorwaarde vereist dat de vervulling ervan niet door hem in de hand is gewerkt, dat het beroep op de voorwaarde redelijkerwijs verenigbaar is met het gesloten stelsel van ontslagrecht en dat de vervulling van de voorwaarde niet teveel verbonden is aan de subjectieve waardering door de werkgever. Dit komt hierna in paragraaf 3.13 aan de orde.
3.11
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan evenmin worden gezegd dat reeds omdat [appellante] gewoonlijk meer uren aan arbeid dan scholing besteedde ofwel het arbeidselement meer op de voorgrond stond dan het opleidingselement (voor zover dat al gezegd kan worden nu de arbeid evenzeer scholingsaspecten omvatte; maar bedoeld zal zijn: meer tijd doorbracht bij Amstelring dan bij het ROC) het gesloten stelsel van ontslagrecht moet prevaleren boven hetgeen partijen in de leer-arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk op dit punt zijn overeengekomen.
staken opleiding
3.12
Op 15 oktober 2013 heeft het ROC [appellante] per brief kennis gegeven dat zij per 30 september 2014 is uitgeschreven. [appellante] heeft tegen deze uitschrijving nimmer bezwaar gemaakt. Daarmee staat vast dat de opleiding van [appellante] is gestaakt als bedoeld in artikel 4 lid 5 van de overeenkomst. Dat zij niet zelf daartoe het initiatief heeft genomen of daarvan - zoals zij zelf meent - geen verwijt valt te maken doet volgens de tekst van het artikellid in dat verband niet ter zake. Dit daargelaten, wordt opgemerkt dat niet (gemotiveerd) is weersproken dat [appellante] sinds februari 2013 tot het moment van uitschrijving, ondanks uitdrukkelijk daartoe gemaakte afspraken (zoals onder meer blijkt uit een gespreksverslag van 12 juni 2013 van Amstelzorg) geen enkel contact met het ROC heeft opgenomen en praktisch voor het ROC onbereikbaar is geweest door wisselingen van adres en telefoonnummer zonder deze aan het ROC door te geven. Ook antwoordde [appellante] niet op e-mails. Al was zij zwanger en had zij bekkeninstabiliteit, dat neemt niet weg dat de communicatie met het ROC tot haar eigen verantwoordelijkheid behoorde die zij niet op Amstelring kan afschuiven. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, vormde dit voor het ROC, na diverse vergeefse pogingen te hebben ondernomen met haar in contact te komen, voldoende grond haar uit te schrijven. Die uitschrijving komt dan ook alleen voor rekening van [appellante]. De stelling van [appellante] dat het op de weg van Amstelring had gelegen zich met het ROC te verstaan omtrent (de redenen van) haar afwezigheid moet van de hand worden gewezen, nog daargelaten dat van dergelijke contacten blijkens de zijdens Amstelring in eerste aanleg overgelegde producties wel degelijk (veelvuldig) sprake is geweest.
terecht beroep van Amstelring op ontbindende voorwaarde?
3.13
Onvoldoende gemotiveerd is dat Amstelring enige hand heeft gehad in de vervulling van de ontbindende voorwaarde. Niet is gebleken dat zij enig initiatief in de richting van uitschrijving heeft ontplooid, terwijl vaststaat (Amstelveld heeft dat gemotiveerd gesteld en [appellante] heeft dat niet betwist) dat zij van die beslissing eerst geruime tijd nadien op de hoogte is gesteld. Verder is, mede gezien hetgeen eerder werd overwogen, niet gebleken dat het beroep op de voorwaarde redelijkerwijs niet verenigbaar is met het gesloten stelsel van ontslagrecht of dat de vervulling van de voorwaarde teveel verbonden is aan de subjectieve waardering door de werkgever. Dit brengt mee dat Amstelring zich op die voorwaarde terecht heeft beroepen en dat de leer-arbeidsovereenkomst tussen partijen zoals de kantonrechter heeft vastgesteld op 5 november 2013 is geëindigd (voor wat betreft die datum: de kantonrechter wees de reconventionele vordering van Amstelveld, die erop was gestoeld dat 1 november 2013 als einddatum had te gelden, af).
verrekening
3.14
Grief Vhoudt in dat voor verrekening van opleidingskosten met het loon geen plaats is en dat zulks in het arrest moet worden bepaald. Deze grief faalt. Voor zover [appellante] een verklaring voor recht heeft gevorderd is daarvoor in kort geding geen plaats. Verder geldt het volgende. [appellante] heeft de vordering van Amstelring op zichzelf niet weersproken. Nu de leer-arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd is Amstelring gerechtigd tot verrekening over te gaan van haar schuld ter zake van het uit te betalen loon met haar vorderingen op [appellante]. Anders dan [appellante] kennelijk meent volgt uit artikel 7:632 BW niet dat in dat geval nog uitzonderingen bestaan op de te verrekenen posten. Die uitzonderingen gelden immers alleen bij een voortdurende arbeidsovereenkomst.
overig
3.15
Grief Idie zich richt tegen de beslissing van de kantonrechter dat de vordering van [appellante] in een bodemprocedure niet zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening en in de toelichting vermeldt dat voor [appellante] veel op het spel staat en voor Amstelring niets, heeft geen zelfstandige betekenis en kan aan het voorgaande niet afdoen. Voor zover de grief erover klaagt dat de kantonrechter een verkeerde beoordelingsmaatstaf heeft gehanteerd faalt zij evenzeer omdat daarvan geen sprake is.
3.16
Grief VIdie ziet op de proceskosten en faalt eveneens, omdat [appellante] ook in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld en daarom de proceskosten van beide instanties moet dragen.
3.17
De slotsom is dat alle grieven falen. Wat [appellante] verder nog heeft aangevoerd maakt dat niet anders. Voor bewijslevering is in kort geding geen plaats. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Amstelring begroot op € 704,- aan verschotten en € 1896,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, L.A.J. Dun en W. Tonkens en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.