ECLI:NL:GHAMS:2014:3558

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.105.884-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake autoverzekering en schadevergoeding na diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de naamloze vennootschap Proteq Schadeverzekeringen N.V. Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat Proteq niet gehouden is tot uitkering van schadevergoeding na diefstal van de auto van [appellant]. De zaak betreft een autoverzekering met cascodekking die door [appellant] was afgesloten voor zijn Peugeot 307 XS 1.6 Break. Na een aanrijding op 4 augustus 2008, waarbij schade aan de auto is ontstaan, heeft [appellant] op 7 september 2008 aangifte gedaan van diefstal en brandstichting van de auto. De schade aan de auto was echter niet volledig gerepareerd, wat door Proteq als reden werd aangevoerd om dekking te weigeren. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat [appellant] in strijd met de polisvoorwaarden heeft gehandeld door te verzwijgen dat de schade aan de achterzijde van de auto niet was gerepareerd. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.105.884/01
zaaknummer rechtbank Alkmaar : 128077 HAZA 11-271
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 augustus 2014
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. G.Z.U. Virágh te Bergen op Zoom,
tegen
de naamloze vennootschap
PROTEQ SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.W. Polak te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Proteq genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 februari 2012, hersteld bij exploot van 27 februari 2012, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 november 2011, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Proteq als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad alsnog:
I Proteq zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 16.500,-- vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten;
II Proteq zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Proteq heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[appellant] heeft bij Proteq een autoverzekering op basis van cascodekking afgesloten voor een Peugeot 307 XS 1.6 Break met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Op 4 augustus 2008 heeft [appellant] een aanrijding met de auto gehad, waardoor schade is ontstaan. De door Proteq ingeschakelde schade-expert heeft de door [appellant] met betrekking tot deze aanrijding geclaimde schade aan de linkerzijde van de auto begroot op € 2.850,29 en aan de achterzijde van de auto op
€ 950,05. De schade aan de linkerzijde van de auto is op 3 september 2008 door Autoschade Service Nootdorp hersteld. De geclaimde schade met betrekking tot de achterzijde van de auto is niet gerepareerd en is door Proteq niet vergoed.
Op zondag 7 september 2008 heeft [appellant] bij de politie aangifte gedaan van diefstal en brandstichting van de auto. De auto werd op zondagochtend 7 september 2008 door de politie volledig uitgebrand in een park in Zoetermeer aangetroffen. [appellant] heeft op verzoek van Proteq op 13 september 2008 een “
verklaring ter zake diefstal voertuig” ingevuld en ondertekend. Op de vraag in de verklaring of het voertuig in het verleden schade heeft gehad, heeft [appellant] “
Ja” geantwoord en de vraag of deze schade is gerepareerd heeft hij eveneens met “
Ja” beantwoord.
Een schade-expert van CED Forensic Bergweg heeft in opdracht van Proteq de schade begroot op € 16.500,--, zijnde de dagwaarde van de auto kort voor de diefstal en brandstichting.
Proteq heeft met een beroep op artikel 13b van de polisvoorwaarden geweigerd de schade in verband met de diefstal en het uitbranden van de auto te vergoeden nu volgens haar sprake is van fraude.
Bij brief van 28 oktober 2008 heeft [appellant] onder meer het volgende aan Proteq bericht:
“(…) maar dit schade wat laatst is gebeurd aan dat bumper dat is een schade van 4-8-2008 en dat is een grote schuur in de bumper.”.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] – samengevat – betaling gevorderd van in hoofdsom € 16.500,--, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft het subsidiaire verweer van Proteq, inhoudende dat zij op grond van artikel 13b van de polisvoorwaarden niet gehouden is tot uitkering omdat [appellant] in strijd met de waarheid in de “
verklaring ter zake diefstal voertuig” heeft vermeld dat de auto schadevrij was, terwijl de schade aan de achterzijde van de auto niet was gerepareerd, gehonoreerd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op.
3.2
De eerste en de tweede grief stellen aan de orde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van Proteq op de polisvoorwaarden heeft gehonoreerd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Volgens [appellant] is bekend dat eenzijdig opgelegde voorwaarden niet gelezen worden. Proteq had voorts de achtergrond van de vragen in de “
verklaring ter zake diefstal voertuig” moeten expliciteren. Proteq was op de hoogte van de schade ten gevolge van de aanrijding. [appellant] had niet de opzet om Proteq te benadelen. Het ging om een geringe schade. Er was geen sprake van fraude. Bovendien is het beroep op de polisvoorwaarden gelet op [appellant]’s gezondheidstoestand niet redelijk. Aldus steeds [appellant].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.3
Voor toepasselijkheid van algemene voorwaarden, zoals de in geding zijnde polisvoorwaarden, is niet vereist dat de wederpartij de inhoud van de algemene voorwaarden kende (art. 6:232 BW). Indien al juist is dat, zoals [appellant] heeft betoogd, eenzijdig opgelegde algemene voorwaarden niet worden gelezen, staat dit, wat er verder ook zij van dit betoog, niet aan toepasselijkheid van de polisvoorwaarden in de weg.
[appellant] heeft in de `
verklaring ter zake diefstal voertuig` ten onrechte en in strijd met de waarheid ingevuld dat de schade uit het verleden was gerepareerd. Immers, niet in geschil is dat de door [appellant] ten gevolge van de aanrijding van 4 augustus 2008 bij Proteq geclaimde schade aan de achterkant van de auto niet was gerepareerd. Deze schade is door de schade-expert begroot op een bedrag van € 950,05. Dit is, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen geringe schade. Het betoog van [appellant] over de omvang van de schade aan de achterzijde van de auto is bovendien inconsistent. [appellant] heeft het tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen over een ´knikkerdeukje´, waaraan hij - volgens zijn ter comparitie van partijen afgelegde verklaring - tijdens het invullen van de `
verklaring ter zake diefstal voertuig` niet heeft gedacht, maar in zijn brief van 28 oktober 2008 aan Proteq heeft hij bericht dat het gaat om een grote scheur in de bumper ten gevolge van de aanrijding van 4 augustus 2008. Daar komt bij dat de overige schade aan de auto ten gevolge van de aanrijding van 4 augustus 2008 op 3 september 2008, derhalve kort voor het invullen van de `
verklaring ter zake diefstal voertuig`, is hersteld en [appellant] zich er bij het invullen van die verklaring van bewust moet zijn geweest dat de schade aan de achterzijde van de auto niet was gerepareerd. Gezien het vorenstaande moet het betoog van [appellant] dat de schade aan de achterzijde van de auto hem bij het invullen van de `
verklaring ter zake diefstal voertuig` is ontschoten, wegens de geringe omvang of omdat hij daaraan niet heeft gedacht, worden verworpen.
De in de `
verklaring ter zake diefstal voertuig` opgenomen vragen zijn voorts voldoende duidelijk. Proteq behoefde de vragen niet verder te verduidelijken of [appellant] te waarschuwen of anderszins te wijzen op de gevolgen van het onjuist invullen van de verklaring. Het andersluidende betoog van [appellant] wordt verworpen.
Dat [appellant] de schade ten gevolge van de aanrijding van 4 augustus 2008 bij Proteq had gemeld en dat Proteq van deze schade op de hoogte was of had kunnen zijn, neemt niet weg dat [appellant] gehouden was de `
verklaring ter zake diefstal voertuig` op juiste wijze in te vullen en te vermelden dat de schade aan de achterzijde van de auto niet was gerepareerd. Proteq wist, zoals zij onweersproken heeft betoogd, in ieder geval niet of de schade aan de achterzijde van de auto al dan niet was gerepareerd. Door de verklaring wat betreft de niet-gerepareerde schade aan de achterzijde van de auto onjuist in te vullen, heeft [appellant] in strijd met de polisvoorwaarden gehandeld. Proteq was op grond van artikel 13b van de polisvoorwaarden gerechtigd dekking te weigeren.
[appellant] heeft zijn, door Proteq weersproken, betoog dat hij wegens gezondheidsredenen de `
verklaring ter zake diefstal voertuig` abusievelijk verkeerd heeft ingevuld onvoldoende feitelijk toegelicht, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan.
[appellant] heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het beroep van Proteq op de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou moeten worden geoordeeld. Het beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid wordt om die reden verworpen.
De conclusie is dat de eerste en de tweede grief tevergeefs zijn voorgesteld.
3.4
De derde grief stelt aan de orde dat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet heeft toegelaten tot bewijslevering ten aanzien van de diefstal en de gezondheidsklachten.
Nu Proteq op grond van artikel 13b van de polisvoorwaarden gerechtigd was dekking te weigeren, is het hof, gelijk de rechtbank, van oordeel dat het bewijsaanbod van [appellant] ter zake van de diefstal als niet ter zake dienend moet worden gepasseerd.
De gestelde gezondheidsklachten zijn door [appellant], gezien de betwisting door Proteq, onvoldoende feitelijk toegelicht. Om die reden moet ook aan dit bewijsaanbod worden voorbij gegaan.
3.5
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Proteq begroot op € 1.815,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, mr. A.L.M. Keirse en W.A.H. Melissen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.