ECLI:NL:GHAMS:2014:3573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.133.290-01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag door middellijke bestuurders van een vennootschap

In deze zaak vorderden de appellanten, die als middellijke bestuurders van de vennootschap [X] B.V. optreden, de opheffing van conservatoir beslag dat door de geïntimeerde, een Indiase producent van glas, was gelegd. De geïntimeerde had een vordering tot schadevergoeding ingesteld wegens onbetaalde facturen voor geleverde glasproducten aan [X]. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar het hof oordeelde dat het aan de appellanten gemaakte verwijt niet voldoende aannemelijk was. Het hof concludeerde dat de appellanten niet onrechtmatig hadden gehandeld en dat er onvoldoende bewijs was voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de appellanten toe, met veroordeling van de geïntimeerde tot opheffing van de beslagen en betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor bestuurdersaansprakelijkheid en de voorwaarden waaronder conservatoir beslag kan worden gelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team1
zaaknummer : 200.133.290/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/543159 / KG ZA 13-687
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake

1.[Appellant sub 1],

wonend te[woonplaats],
2.
[Appellant sub 2],wonend te[woonplaats],
3.
[Appellant sub 3],wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
[Geïntimeerde],
gevestigd te[plaats],
geïntimeerde
advocaat: mr. G. Reisenstadt te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna (appellanten gezamenlijk) [Appellanten] en[Geïntimeerde] genoemd.
[Appellanten] zijn bij dagvaarding van 20 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2013, in kort geding gewezen tussen hen als eisers en[Geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
[Appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en (samengevat) alsnog
- de door[Geïntimeerde] ten laste van [Appellanten] gelegde beslagen zal opheffen,
-[Geïntimeerde] zal verplichten om de partijen waaronder beslag is gelegd schriftelijk over de opheffing te informeren,
-[Geïntimeerde] zal verbieden om in verband met de onderhavige kwestie opnieuw ten laste van [Appellanten] beslag te leggen,
- een dwangsom zal verbinden aan de hiervoor weergegeven bevelen/verboden, met beslissing over de proceskosten.
[Geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 juni 2014 doen bepleiten, [Appellanten] door mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat te Breda, en[Geïntimeerde] door mr. Reisenstadt voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.[Geïntimeerde] heeft bij akte nog producties in het geding gebracht.
Nadat de zaak enige tijd is aangehouden voor het beproeven van een minnelijke regeling is ten slotte arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2 (2.1. tot en met 2.17) de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn als zodanig niet in geschil, zij het dat [Appellanten] met
grief 1erover klagen dat de voorzieningenrechter de feiten beperkt en selectief heeft weergegeven. Deze grief 1 behoeft thans geen bespreking nu het hof met de door [Appellanten] aangevoerde feiten zonodig bij de verdere beoordeling rekening zal houden. De door de voorzieningenrechter vermelde feiten die als zodanig niet zijn bestreden dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
  • i) [Appellanten] zijn de (middellijke) bestuurders van de besloten vennootschap [X] B.V. (hierna: [X]).
  • ii) Op 18 augustus 2009 heeft [X] met[Geïntimeerde] een distributieovereenkomst gesloten, waarbij [X], kort gezegd, glas voor zonnepanelen exclusief afnam van[Geïntimeerde], een Indiase producent van glas, en weer doorverkocht aan diverse afnemers in Europa.
  • iii)[Geïntimeerde] heeft tijdens de duur van deze overeenkomst diverse partijen glas op door [X] aangewezen locaties afgeleverd, waaronder een locatie van een Portugese afnemer van [X], genaamd[A].[A] verkocht die partijen glas – onder meer – weer door aan het Spaanse [B]. Daarnaast heeft[A] ook glas doorverkocht aan [C] en [D].
  • iv)[Geïntimeerde] heeft voor de levering van partijen glas voor[A] facturen aan [X] gestuurd. [X] heeft (een deel van) de door[Geïntimeerde] in de periode van 6 april 2011 tot en met 18 januari 2012 verstuurde facturen onbetaald gelaten.
  • v) In verband met betalingsachterstanden van enkele van haar afnemers heeft [X] met[Geïntimeerde] op 30 juni 2011 afspraken gemaakt om de betalingsachterstanden in te lopen. Nadien zijn er in juli 2011 nog toezeggingen gedaan aan[Geïntimeerde] dat de betalingen eraan komen.
  • vi) Op 12 augustus 2011 heeft [X] voor het eerst aan[Geïntimeerde] gemeld dat er klachten waren over de kwaliteit van het glas en dat om die reden[A] weigerde te betalen. Partijen hebben daarover veelvuldig met elkaar gesproken en gecorrespondeerd, maar hebben geen oplossing voor de tussen hen bestaande geschillen weten te bereiken. In die periode heeft[Geïntimeerde] nog wel glas geleverd aan [X] en heeft [X] ook een aantal facturen betaald. Op 18 januari 2012 heeft[Geïntimeerde] haar glasleveringen aan [X] stopgezet.
  • vii) Vanaf 3 maart 2012 heeft[Geïntimeerde] aanspraak gemaakt op betaling van haar openstaande facturen. Het gaat om een openstaand bedrag van circa € 1.7 miljoen waarvan € 1.2 mio betrekking heeft op glas dat (via[A]) is door geleverd aan[B], € 260.000,-- op glas dat is door geleverd aan [C] en € 260.000,-- op glas dat is door geleverd aan [D].
  • viii) In april 2012 heeft [E] – in opdracht van[A] en buiten aanwezigheid van[Geïntimeerde] - een aantal glaspartijen geïnspecteerd en heeft daarover gerapporteerd.[Geïntimeerde] heeft op 18 april 2012 kennis genomen van de voorlopige conclusies van [E].
  • ix) Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft[Geïntimeerde] ten laste van [Appellanten] conservatoir beslag doen leggen voor een bedrag van € 2.104.700,-- op de grond dat de middellijke bestuurders om meerdere redenen persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade van[Geïntimeerde] als gevolg van de niet-betaling van de facturen door [X]. Op 8 mei 2013 is[Geïntimeerde] een bodemprocedure gestart tegen – onder meer- [Appellanten]

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure vorderen [Appellanten], kort gezegd, opheffing van de ten laste van hen gelegde beslagen. Zij betwisten dat[Geïntimeerde] een vordering heeft op [X] daar[Geïntimeerde] ondeugdelijk glas heeft geleverd. Op die grond heeft [X] zich beroepen op een haar toekomend recht van opschorting met het oog op verrekening van haar schade. Daarnaast betwisten zij dat zij als (middellijke) bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn voor de gestelde schade van[Geïntimeerde].
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [Appellanten] afgewezen. Zij oordeelde dat voldoende aannemelijk is dat[Geïntimeerde] een vordering heeft op [X] en het aan twijfel onderhevig is of [X] zich terecht op een opschortings- en verrekeningsrecht beroept. Vervolgens oordeelde zij dat ook voldoende aannemelijk is dat [Appellanten] een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt dat de door [X] gedane betalingstoezeggingen niet zijn nagekomen. Zij achtte aanemelijk dat de betalingstoezeggingen van beslissende betekenis zijn geweest om de leveranties toch door te zetten. [Appellanten] hebben[Geïntimeerde] daarmee volgens de voorzieningenrechter op het verkeerde been gezet. Bovendien kan niet worden uitgesloten, volgens de voorzieningenrechter, dat het handelen van [Appellanten] is ingegeven door betalingsonwil. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat mogelijk ook een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt kan worden aangenomen nu [Appellanten] niet voor een passende verzekering hebben gezorgd ten einde het risico van non-betaling van haar afnemers te ondervangen. Tot slot is aangenomen door de voorzieningenrechter dat [Appellanten] zich de belangen van[Geïntimeerde] onvoldoende hebben aangetrokken door de klachten van[A] over het glas te accepteren. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [Appellanten] met negentien grieven op.
Toepasselijk recht
3.3
De voorzieningenrechter heeft aangenomen dat op de rechtsverhouding tussen partijen Nederlands recht van toepassing is. Daartegen is niet gegriefd zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Behandeling grieven
3.4
De grieven II tot en met VI en XVI hebben betrekking op de overwegingen van de voorzieningenrechter die aan orde stellen of er een vordering van[Geïntimeerde] op [X] bestaat en of [X] een tegenvordering heeft op[Geïntimeerde]. De grieven VII tot en met XV zien op de overwegingen van de voorzieningenrechter waarin beoordeeld wordt of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Grief XVII betreft de positie van [Appellant sub 2] en grief XVIII de belangenafweging. Grief XVIV (het hof leest: XIX) richt zich ten slotte tegen de proceskostenveroordeling.
3.5
Het hof ziet aanleiding eerst de grieven te behandelen die de vraag centraal stellen of [Appellanten] als middellijke bestuurders van [X] persoonlijk aansprakelijk te houden zijn voor de gestelde schade van[Geïntimeerde]. Bij de beoordeling van de grieven gaat het hof er veronderstellenderwijs vanuit dat er ter zake het geleverde glas een vordering van[Geïntimeerde] op [X] bestaat.
3.6
Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft vooropgesteld gaat het bij de vraag of de beslagen moeten worden opgeheven erom of summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering[Geïntimeerde] op [Appellanten] blijkt.
3.7
[Geïntimeerde] heeft in deze procedure [Appellanten] persoonlijk aansprakelijk gesteld op grond van de volgende verwijten:
- zij hebben bij[Geïntimeerde] steeds aangedrongen op nieuwe en grotere glasleveranties en betalingstoezeggingen gedaan, terwijl zij wisten dat de vorderingen van[Geïntimeerde] opliepen en haar verhaalsmogelijkheden verminderden (A),
- zij hebben bewerkstelligd of toegelaten dat [X] glas van[Geïntimeerde] aan[A] en[B] heeft doorgeleverd zonder voorafgaande zekerheid, terwijl dit contactueel wel verplicht was (B),
- zij hebben zich de belangen van[Geïntimeerde] onvoldoende aangetrokken door vermeende klachten van[A] – zonder nader onderzoek - voetstoots te accepteren (C),
- zij hebben een onafhankelijk onderzoek naar het door[Geïntimeerde] geleverde glas afgehouden en gefrustreerd (D),
- zij hebben samengespannen met[A] om een aanzienlijke korting op het door[Geïntimeerde] geleverde glas te verkrijgen (E).
Ad A: betalingstoezeggingen
3.8
Het hof stelt voorop dat een bestuurder een onrechtmatige daad pleegt indien hij op het moment dat hij namens de vennootschap een overeenkomst sluit, wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn vennootschap de transactie niet kan nakomen en geen verhaal zou bieden voor de door die wanprestatie te lijden schade.
3.9
Uit het door partijen over en weer gestelde is het volgende aannemelijk geworden. Door [Appellanten] zijn in de maanden juni en juli 2011 betalingstoezeggingen gedaan jegens[Geïntimeerde] ten aanzien van onder meer aan[A] geleverd glas. Op 30 juni 2011 is er ook tussen [X] en[Geïntimeerde] een overeenkomst gesloten ter inloping van de betalingsachterstanden. In augustus 2011, nadat eerst[B] bij[A] had geklaagd, heeft[A] voor het eerst bij [X] geklaagd over de ondeugdelijkheid van een (bij haar,[A], tussen januari en maart 2011 door[Geïntimeerde] afgeleverde en in augustus 2011 door[B] afgenomen) partij glas en heeft [X] die klachten onmiddellijk doorgeleid naar[Geïntimeerde]. Naar aanleiding van de klachten hebben [X],[Geïntimeerde] en[A] gezocht naar oplossing opdat het glas alsnog door[B] werd afgenomen. Nadien heeft [X] in diverse e-mails aangegeven dat zij niet in staat was te betalen zolang haar afnemers niet betalen wegens de ondeugdelijkheid van het geleverde glas. Uit een e-mail van 23 september 2011 van[Geïntimeerde] aan [X] blijkt dat[Geïntimeerde] om orders vraagt omdat zij geen orders hebben om uit te voeren. Ook blijkt uit een e-mail van 26 oktober 2011 van [X] aan[Geïntimeerde] dat er € 120.005,05 op uitstaande facturen is overgemaakt.
3.1
Het hof leidt uit hetgeen onder 3.9 is weergegeven af dat er door [Appellanten] weliswaar betalingstoezeggingen zijn gedaan maar dat zij op dat moment nog niet op de hoogte waren van de klachten over het door het[Geïntimeerde] geleverde glas bij haar afnemers.[Geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [X] al voor augustus 2011 op de hoogte was van de klachten over het glas dat voor[B] was bestemd. Dat brengt mee dat het hof het ervoor houdt dat [Appellanten] ten tijde van de gedane betalingstoezeggingen nog de verwachting hadden en mochten hebben dat zij de gedane toezeggingen konden nakomen. In dit verband is ook onvoldoende weersproken door[Geïntimeerde] dat er steeds betaald werd door de afnemers van [X] als het glas goed was. Dit wordt bevestigd in het niet door[Geïntimeerde] weersproken overzicht van [X] waaruit blijkt dat er door [X] in totaal (in de jaren 2010-2012) voor een bedrag van € 12.056.000 bij[Geïntimeerde] glas is ingekocht en dat daarvan een bedrag van
€ 10.334.000 is betaald en dat voor het openstaande bedrag discussie is over de kwaliteit van het geleverde glas. Verder is onvoldoende gebleken dat[Geïntimeerde] onder druk van [X] is blijven doorleveren nadat de betalingstoezeggingen in juni/juli 2011 zijn gedaan. Ook is niet, althans onvoldoende, gebleken dat nadien de vorderingen van[Geïntimeerde] zijn opgelopen.[Geïntimeerde] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat door haar na juli 2011 geleverd glas zonder deugdelijke reden onbetaald is gebleven. Uit de enkele omstandigheid dat [X][A] aan haar eerdere betalingstoezegging niet heeft gehouden kan geen betalingsonwil worden afgeleid, nog daargelaten dat onweersproken is gebleven dat na de klachtmelding ook[Geïntimeerde] zich actief heeft bemoeid met het zoeken naar een oplossing voor de klachten, die haar dus kennelijk niet irreëel voorkwamen.
3.11
Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat [Appellanten] gezien hun kennis ten tijde van de gedane betalingstoezeggingen, niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens[Geïntimeerde].
Ad B: Zekerheidsstelling
3.12
In artikel 9 van de tussen [X] en[Geïntimeerde] gesloten distributieovereenkomst staat het volgende:
“[X] wil insure its credit risk with each buyer. In the event that the business possible with the buyer is greater that the credit insurance risk available. then we will review such cases as and when they arise.”
3.13
[Appellanten] zijn van mening dat [X] aan artikel 9 van de distributieovereenkomst heeft voldaan. Zo is er een verzekering tegen non-betaling afgesloten bij Atradius en heeft [X], nu het risico van non-betaling door[A] als startende onderneming niet bij Atradius te verzekeren viel, een Letter of Credit aan[A] gevraagd en heeft [X] deze ook verkregen van de bank van[A]. Ook is er nog een extra garantie gevraagd aan en verkregen van de moedervennootschap van[A], aldus [Appellanten] Daarbij hebben [Appellanten] aangevoerd dat[Geïntimeerde] wist wie de afnemers waren van [X] en heeft[Geïntimeerde] nimmer op het bedingen van zekerheid jegens die afnemers aangedrongen.
3.14
Hetgeen [Appellanten] hebben aangevoerd wat [X] heeft gedaan ter voldoening aan artikel van 9 van de distributieovereenkomst heeft[Geïntimeerde] onvoldoende weersproken. Het hof kan[Geïntimeerde] dan ook voorshands niet volgen in haar stelling dat [Appellanten] een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt dat [X] zonder zekerheid tegen non-betaling het glas heeft door geleverd aan haar afnemers. Dat [Appellanten] geen aanspraak hebben gemaakt op uitwinning van de afgegeven garanties kan, in het licht van de omstandigheden van het geval, evenmin als een voldoende ernstig persoonlijk verwijt worden aangemerkt. Immers, het is reeds overwogen, nadat de klachten over het glas aan[Geïntimeerde] waren doorgegeven hebben partijen gezamenlijk gezocht naar een oplossing. Toen dat niet lukte en het [E] werd ingeschakeld en uit haar rapport van april 2012 naar voren kwam dat het glas niet volgens de “Solariaspecificaties” was geleverd, kon van [X] niet meer worden verwacht dat zij[A] zou aanspreken op de afgegeven garantie. Aannemelijk was immers dat[A] een deugdelijke reden had voor het niet betalen.
Ad C: Aantrekken belangen[Geïntimeerde]
3.15
Het hof heeft reeds overwogen dat [X] in augustus 2011 door[A] op de hoogte is gebracht van de klachten die[B] over het door[Geïntimeerde] geleverde glas had en dat [X] en[Geïntimeerde] met de betrokken afnemers gezocht hebben naar oplossing die zou meebrengen dat[B] het glas alsnog afnam. Dit betrof een partij glas die in juni 2010 door[A] voor[B] bij [X] was besteld en in de maanden januari –maart 2011 door[Geïntimeerde] is afgeleverd bij[A] en vervolgens in augustus 2011 is afgenomen door[B]. Door [Appellanten] is voldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij in het belang van[Geïntimeerde] hebben gezocht naar een oplossing voor de ontstane situatie.[Geïntimeerde] was daarbij betrokken en heeft in dat verband ook de desbetreffende afnemers bezocht om het glas te inspecteren. Tegen deze achtergrond kan[Geïntimeerde] [Appellanten] bezwaarlijk verwijten dat zij de klachten van[A] (dan wel[B]) over het glas voetstoots hebben geaccepteerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er tot eind 2011 overleg is geweest tussen [X] en[Geïntimeerde] over de claims en hoe daar (voor de betaling door [X] aan[Geïntimeerde]) mee om te gaan. Dat [Appellanten] zich nadat de klachten over het glas bij haar bekend waren geworden, de belangen van[Geïntimeerde] onvoldoende heeft aangetrokken is dan ook niet aannemelijk geworden. Ook op dit punt vallen [Appellanten] geen voldoende ernstig persoonlijk verwijt te maken.
Ad D: [E] onderzoek
3.16
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat aan (vertegenwoordigers van)[Geïntimeerde] voldoende gelegenheid is geboden om bij het onderzoek door [E] van het bij[B] afgeleverde glas aanwezig te zijn en eventuele specifieke onderzoekswensen kenbaar te maken. Ook is de kritiek van[Geïntimeerde] op het [E] onderzoek niet op voorhand als onterecht te kwalificeren. Dit betekent echter niet zonder meer dat [Appellanten] het doen van een onafhankelijk onderzoek hebben gefrustreerd. Dit verwijt slaagt dan ook vooralsnog niet, aldus de voorzieningenrechter.
3.17
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat aan[Geïntimeerde] voldoende gelegenheid is geboden om bij het onderzoek bij[B] aanwezig te zijn. Gelet op de belangen van[Geïntimeerde] had [X] alles in het werk moeten stellen om ervoor te zorgen dat een van de medewerkers van[Geïntimeerde] bij het [E] onderzoek in Portugal aanwezig kon zijn, nu[Geïntimeerde] had aangekondigd erbij te willen zijn. Onvoldoende is gebleken dat [X] dat heeft gedaan. Wat daar evenwel van zij, ook het hof is van oordeel dat [Appellanten] daar geen voldoende ernstig persoonlijk verwijt van kan worden gemaakt. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat zij het onderzoek van [E] hebben willen beïnvloeden dan wel heeft willen frustreren.
Ad E: Samenspannen met[A]
3.18
[Geïntimeerde] heeft gesteld dat [X] een aandelenbelang van 20% in[A] heeft verworven en dat een van de (middellijke) bestuurders van [X] nog steeds nauw samenwerkt met de voormalige bestuurder van[A]. Voor zover [Appellanten] zich op betalingsonmacht van [X] willen beroepen dienen zij inzage te geven in de financiële gegevens en mogelijkheden van [X]. Zij kunnen zich niet verschuilen achter de betalingsweigering van[A], aldus[Geïntimeerde].
3.19
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de thans beschikbare gegevens weliswaar niet kan worden vastgesteld of er sprake is van samenspanning, maar dat dit evenmin kan worden uitgesloten.
3.2
Het hof overweegt dat[Geïntimeerde] onvoldoende heeft weersproken dat ook zij aanvankelijk een (aanzienlijk) belang zou nemen in[A] waarmee ook de problemen over het door[B] af te nemen glas zouden worden opgelost. Uit overgelegde e-mails blijkt dat daarover nog tot in januari 2012 is gesproken. Pas na die tijd heeft [X] haar belang in[A] verkregen. Toen[Geïntimeerde] afzag van een deelneming in[A] hebben partijen weer gekeken naar de situatie met[A] en[B]. In dat verband is ook ter sprake gekomen dat[B] tegen korting de partij glas zou kunnen afnemen. [X] heeft steeds aan[Geïntimeerde] duidelijk gemaakt dat zij voor betaling aan[Geïntimeerde] afhankelijk was van betaling door[A] dan wel[B]. Steun voor de stelling dat [Appellanten] al die tijd hebben samengespannen tegen[Geïntimeerde] is onvoldoende in de beschikbare stukken te vinden.[Geïntimeerde] heeft haar stelling over samenspanning dan wel betalingsonwil dan ook niet aannemelijk gemaakt en is naar het voorlopig oordeel van het hof blijven hangen in vermoedens. Niet is gebleken dat [Appellanten] de belangen van[Geïntimeerde] hebben achtergesteld bij die van [X] dan wel[A], integendeel. Gebleken is dat tot medio 2012 met[Geïntimeerde] is getracht een minnelijke regeling te treffen, hetgeen bijna was gelukt.
Slotsom
3.21
Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van het hof de verwijten die[Geïntimeerde] [Appellanten] maakt en op grond waarvan zij de middellijke bestuurders persoonlijk aansprakelijk houdt, niet opgaan, in die zin dat zij niet als voldoende ernstige persoonlijke verwijten zijn aan te merken die leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid voor de veronderstellenderwijs aangenomen vordering van[Geïntimeerde] op [X]. Dat betekent dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van[Geïntimeerde] op [Appellanten] is gebleken De grieven (VII tot en met XV) die klagen over de voorshands door de voorzieningenrechter aangenomen bestuurderaansprakelijkheid van [Appellanten] slagen dan ook. Dat brengt ook mee dat [Appellanten] bij de bespreking van de overige grieven geen belang meer hebben. Die grieven laat het hof dan ook onbesproken, behoudens de tegen de proceskostenveroordeling gerichte grief XIX, die op grond van het voorgaande ook slaagt.
3.22
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van [Appellanten] zullen alsnog worden toegewezen in voege als na te melden. Het hof overweegt daarbij dat het gevorderde, ongeclausuleerde verbod om in verband met de onderhavige kwestie opnieuw ten laste van [Appellanten] conservatoir beslag te leggen te ruim is geformuleerd, omdat zich omstandigheden kunnen voordoen die een uitzondering rechtvaardigen. Het hof zal het verbod derhalve zo formuleren dat dit alleen geldt indien[Geïntimeerde] niet ook dit arrest overlegt bij een nieuw verzoek tot verlof voor een zodanige beslaglegging. Op deze wijze kan de rechter aan wie het verlof wordt verzocht toetsen of sprake is van omstandigheden die in het onderhavige arrest nog niet zijn meegewogen en die een nieuw verlof rechtvaardigen.[Geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt[Geïntimeerde] tot opheffing en tot het opgeheven doen houden van de door
haar ten laste van [Appellanten] gelegde beslagen binnen zeven dagen na betekening van dit arrest,
- veroordeelt[Geïntimeerde] om binnen zeven dag betekening van dit arrest de partijen
waaronder beslag is gelegd schriftelijk over de opheffing te informeren,
- verbiedt[Geïntimeerde] om, zonder overlegging van dit arrest aan de rechter aan wie het
beslagverlof wordt verzocht, in verband met de onderhavige kwestie opnieuw ten laste van [Appellanten] conservatoir beslag te leggen,
- verbindt aan de veroordelingen en het verbod een dwangsom van € 50.000,- per
dag respectievelijk per overtreding, met een maximum van € 2.000.000,- voor
het geval[Geïntimeerde] er niet aan voldoet,
veroordeelt[Geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [Appellanten] begroot op € 366,17 aan verschotten en € 816,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 397,73 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema en J. Blokland en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.