Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een tandartsenpraktijk die in faillissement verkeerde. De belanghebbende, een tandartsenpraktijk die uitsluitend vrijgestelde handelingen verrichtte, had geen recht op aftrek van de omzetbelasting die door de curator in rekening was gebracht voor de afwikkeling van het faillissement. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder het verzoek om teruggave van omzetbelasting afgewezen, wat door de rechtbank Noord-Holland werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de diensten van de tandartsenpraktijk vrijgesteld waren op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 en dat er geen recht op aftrek van voorbelasting bestond, aangezien de praktijk geen belaste handelingen had verricht.
Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het faillissement niet het einde van de belastingplicht betekende, maar dat de belastingplichtige enkel recht op aftrek van voorbelasting heeft indien zij zelf belaste handelingen verricht. De curator, die belast was met de vereffening van de boedel, had weliswaar belaste handelingen verricht, maar deze konden niet aan de tandartsenpraktijk worden toegerekend. Het Hof concludeerde dat de tandartsenpraktijk enkel vrijgestelde handelingen had verricht en dat er derhalve geen recht op aftrek van voorbelasting was. De klacht van de belanghebbende dat dit oordeel in strijd was met het neutraliteitsbeginsel werd verworpen, omdat enkel aftrekgerechtigde prestaties recht geven op aftrek van voorbelasting. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.