ECLI:NL:GHAMS:2014:3882

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
200.123.090-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor leidingschade door onzorgvuldig graafwerk

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 26 november 2013, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen Liander N.V. en Voorbij Funderingstechniek B.V. Liander, de appellante, heeft in deze procedure schadevergoeding gevorderd van Voorbij, de geïntimeerde, wegens schade aan een gasleiding die is ontstaan tijdens graafwerkzaamheden. Het hof heeft in zijn tussenarrest overwogen dat Voorbij, bij een zorgvuldige bestudering van de Klic-tekening, had moeten constateren dat de graafwerkzaamheden de leiding zouden kunnen raken. Het hof heeft Voorbij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over deze conclusie, maar Voorbij heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie van het hof zouden kunnen weerleggen.

Het hof heeft vastgesteld dat Voorbij had moeten begrijpen dat de aanwezigheid van de gasleiding in het gebied waar zij de damwand ging aanbrengen een risico met zich meebracht. Ondanks dat Voorbij de tekeningen niet eerder had ontvangen, had zij de verantwoordelijkheid om de ligging van de leiding te controleren voordat zij met de werkzaamheden begon. Het hof concludeert dat de beschadiging van de leiding een onrechtmatige daad van Voorbij oplevert, waardoor zij aansprakelijk is voor de kosten van herstel.

De vordering van Liander is toegewezen, waarbij het hof het vonnis van de kantonrechter heeft vernietigd. Voorbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.466,08, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof, bestaande uit de genoemde rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.123.090/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 1330339/HA EXPL 12-376 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2014
inzake
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen:
VOORBIJ FUNDERINGSTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Liander en Voorbij genoemd.
Voor het verloop van het geding tot aan het op 26 november 2013 uitgesproken tussenarrest wordt naar dat tussenarrest verwezen.
Voorbij heeft een akte uitlating tussenarrest, met producties, genomen. Liander heeft daarop bij antwoordakte na tussenarrest gereageerd.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In zijn tussenarrest heeft het hof overwogen dat voorshands de conclusie gewettigd is dat Voorbij, bij een voldoende nauwkeurige bestudering van de door Liander naar aanleiding van de Klic-melding van 2 maart 2011 verschafte tekening, had kunnen en moeten constateren dat hoewel een bouwkuip met een langste zijde van 12 meter meter (net) binnen het tracé van de leiding zou blijven, zij met een bouwkuip met een langste zijde van 14 meter het tracé zou overschrijden en dat zij er derhalve zonder meer rekening mee moest houden dat de leiding door de bouwkuip zou lopen en deze bij het aanbrengen van de damwanden zou worden geraakt, althans dat zij (mede gelet op de in de richtlijn “Graafschade voorkomen aan kabels en leidingen” van CROW voorgeschreven veiligheidsmarge van 1.50 meter horizontale afstand) in ieder geval nader onderzoek naar de exacte ligging van de gasleiding had behoren te doen alvorens met de graafwerkzaamheden een aanvang te maken.
Omdat het hof tot die conclusie is gekomen op grond van een tijdens het pleidooi in hoger beroep door Liander overgelegde tekening, waarop Voorbij mogelijk nog niet voldoende had kunnen reageren, heeft het hof Voorbij in de gelegenheid gesteld om zich omtrent het door het hof overwogene bij akte uit te laten.
2.2.
Voorbij heeft in haar akte geen feiten of omstandigheden gesteld die wijzen op de onjuistheid van voornoemde gevolgtrekking.
Zij stelt weliswaar dat de tekeningen E18 en E19 nimmer eerder dan in deze procedure ter kennis van de Combinatie en Voorbij zijn gebracht doch betwist niet dat de tekening die naar aanleiding van de Klic-melding door Liander ter beschikking is gesteld de tekening is die door Liander als productie E 16 (en uitvergroot als productie E 17) in het geding is gebracht en waarop de leiding die bij het aanbrengen van de damwand is beschadigd met geel is ingetekend. Voorts erkent zij dat de afstand tussen de rechthoek die op de tekening die door Liander als productie E 18 in het geding is gebracht – zijnde een weergave van de fundatie van van de te bouwen draagzuil (betonpoer), in het tussenarrest ging het hof er abusievelijk vanuit dat het de contouren van de bouwkuip betrof zoals die aanvankelijk was geprojecteerd – en de gasleiding op juiste wijze is weergegeven en dat de langste zijde van de ingetekende rechthoek (van de betonpoer) 12 meter beloopt (akte uitlating tussenarrest onder 10, vgl. ook de brief van Cunningham Lindsey Nederland door Voorbij overgelegd als productie 3 bij akte uitlating tussenarrest). In het licht hiervan moet worden geconcludeerd dat het voor Voorbij bij een voldoende nauwkeurige bestudering van de Klic-tekening, waarbij alleen rekening is gehouden met de afmetingen van de betonpoer, kenbaar moet zijn geweest dat een bouwkuip met een langste zijde van 14 meter niet zou kunnen worden aangebracht zonder de op de tekening weergegeven (verlegde) gasleiding te raken. Voor zover op de aan haar verstrekte tekening geen schaal was vermeld, disculpeert dat Voorbij niet: van Voorbij kon immers worden verlangd dat zij een en ander alvorens met de grondwerkzaamheden een aanvang te maken zou controleren.
2.3.
De conclusie hieruit is dat Voorbij na bestudering van de Klic-tekening bedacht had behoren te zijn op de aanwezigheid van de gasleiding in het gebied waar zij de damwand ging aanbrengen en dat zij alvorens de vereiste grondwerkzaamheden te verrichten nader onderzoek had dienen te doen naar de ligging van die leiding.
Dat de op de Klic-tekening aangegeven locatie van de gasleiding ten opzichte van de geprojecteerde fundatie van de draagzuil impliceert dat de ruimte daartussen te krap was om de met het oog op de constructie van de draagzuil vereiste, in omtrek grotere, bouwkuip aan te leggen en de gasleiding derhalve niet op adequate wijze was verlegd maakt dit niet anders. Nu Voorbij een in omvang grotere damwand moest slaan had dat voor haar reden moeten zijn om zich hierover nader met Liander en/of haar opdrachtgever te verstaan.
Nu Voorbij zowel het een als het ander heeft nagelaten valt de beschadiging van de leiding te kwalificeren als een aan Voorbij toe te rekenen onrechtmatige daad en is zij aansprakelijk voor de kosten van het herstel daarvan.
2.4.
Dit brengt mee dat Voorbij de leidingschade die als gevolg van de grondwerkzaamheden is ontstaan aan Liander dient te vergoeden. Voorbij verwijt Liander dat deze de leidingen op onjuiste wijze heeft verlegd en heeft in dat verband een (door de rechtbank gehonoreerd) beroep op eigen schuld aan de zijde van Liander gedaan. Het hof is echter van oordeel dat nu de wijze waarop de leiding was verlegd uit de Klic-tekening bleek en in aanmerking genomen het maatschappelijk belang bij strikte naleving van de op de grondroerder rustende onderzoeksplicht er geen ruimte is voor een (gedeeltelijk) verval van de vergoedingsplicht van Voorbij op grond van, kort gezegd, eigen schuld aan de zijde van Liander in verband met de (mogelijk te krappe) wijze waarop de leiding zou zijn verlegd. De gevolgen van het niet voldoen aan haar onderzoeks-/lokaliseerplicht komen dan ook geheel voor rekening en risico van Voorbij.
2.5.
Voorbij heeft noch de hoogte van de schade die Liander stelt te hebben geleden noch de ingangsdatum van de wettelijke rente bestreden. De vordering van Liander
is mitsdien toewijsbaar als hierna te doen.
2.6.
De grieven van Liander treffen derhalve doel. Het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd en de vordering van Liander zal alsnog worden toegewezen. Voorbij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende
veroordeelt Voorbij aan Liander te betalen een bedrag van € 13.466,08 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 13.009,06 vanaf 3 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Voorbij in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van Liander begroot op € 960,17 aan verschotten en op € 600,- voor salaris in eerste aanleg en in hoger beroep tot op heden op € 1.938,71 aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en J. Blokland en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.