ECLI:NL:GHAMS:2014:3883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
200.102.482-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hypotheekovereenkomst en schadevergoeding door ABN AMRO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen ABN AMRO Bank N.V. naar aanleiding van een geschil over een hypotheekovereenkomst. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 15 april 2014. [appellante] en haar mede-appellant [X] hebben in 2007 een woning gekocht en een hypotheek afgesloten bij ABN AMRO. Aanvankelijk ontvingen zij een offerte met een lagere rente, maar later werd hen een tweede offerte aangeboden met een aanzienlijk hogere rente, omdat de bank geen Nationale Hypotheek Garantie (NHG) kon verstrekken. [appellante] stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden en vordert een schadevergoeding van € 31.051,50. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat zij oordeelde dat er geen tekortkoming was van ABN AMRO, aangezien de eerste offerte niet meer geldig was en de bank de fout had mogen corrigeren. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat er geen grondslag was voor schadevergoeding, omdat de eerdere overeenkomst niet meer gold en de bank niet onrechtmatig had gehandeld. [appellante] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.102.482/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 480617/HA ZA 11-237
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2014
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R. Zwiers te Schiedam,
tegen:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.K. Greveling te Hilversum.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ABN AMRO genoemd.
Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 15 april 2014 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken arrest, waarbij [X] (hierna: [X]), oorspronkelijk mede-appellant naast [appellante], in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard en in het hoger beroep van [appellante] de zaak naar de rol is verwezen voor beraad.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.10) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) [appellante] en [X] hebben op 10 juni 2007 de woning aan de [adres] gekocht voor een bedrag van € 159.500,-. Ten behoeve van de financiering van die aankoop hebben zij voorafgaand daaraan een gesprek gevoerd met een medewerker van ABN AMRO, [Y]. De datum van overdracht was aanvankelijk bepaald op 31 augustus 2007, maar is nadien verzet naar (eerst) 12 oktober 2007 en (uiteindelijk) 29 oktober 2007. De koopovereenkomst bevatte een ontbindende voorwaarde in geval [appellante] en [X] uiterlijk op 22 juni 2007 geen hypothecaire geldlening of een aanbod daartoe hadden verkregen.
( b) [appellante] had indertijd de Mexicaanse en Canadese nationaliteit en beschikte over een Nederlandse verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
( c) ABN AMRO heeft [appellante] en [X] een offerte d.d. 28 augustus 2007 toegezonden ( hierna: de eerste offerte). De totale bruto maandlasten op basis hiervan bedroegen € 844,37 per maand. Bij het maken van de offerte is ABN AMRO ervan uit gegaan dat de verblijfsstatus van [appellante] niet in de weg zou staan aan afgifte van een zogenoemde Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG). De offerte is gedaan onder voorbehoud van een positieve toetsing NHG en onder voorwaarde dat nog een aantal bescheiden zouden worden aangeleverd. Handgeschreven staat als één van die bescheiden vermeld: ‘
copy v.b. verg.’.
( d) Bij de stukken bevindt zich een kopie van het verblijfsdocument voor bepaalde tijd van [appellante], waarop onder meer een ontvangststempel staat met daarop: ‘
ontvangen op 7 september 2007’en waarop tevens handgeschreven staat:
‘er is afwijkend fiat’
( e) In een interne notitie van medio september van 2007 van [Y] staat: ‘
Bijgaand een nieuwe aanvraag van de heer [X] en mevrouw [appellante]. Aanvraag was reeds gefiatteerd (…), de aanvraag was wel op NHG akkoord bevonden omdat mevrouw heeft aangegeven dat zij een verblijfsdocument heeft voorOnbepaaldetijd, maar nu blijkt dat zij een document voorBepaaldetijd heeft (…)
Het enige wat ik heb veranderd is:
(…)
- NHG --> geen NHG
- uiteraard gewijzigde rente (…)’
( f) ABN AMRO heeft [X] en [appellante] op 28 september 2007 een tweede offerte gezonden (hierna: de tweede offerte), waarbij geen NHG in aanmerking is genomen en de totale bruto maandlasten € 1.511,41 bedragen. [X] en [appellante] hebben deze offerte aanvaard. De woning is vervolgens op 29 oktober 2007 aan [X] en [appellante] geleverd. Op diezelfde datum is de hypotheekakte gepasseerd.
( g) In verband met het niet nakomen van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire lening, is de woning op verzoek van ABN AMRO op 19 januari 2011 executoriaal verkocht. De woning heeft € 114.000,- opgebracht. [X] en [appellante] hebben een restschuld van € 55.062,12 aan ABN AMRO.
3.2.
[appellante] vordert in de onderhavige procedure – verkort weergegeven – primair veroordeling van ABN AMRO tot betaling van € 31.051,50 met rente en kosten, subsidiair veroordeling van ABN AMRO tot betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat, althans, meer subsidiair, tot een door de rechtbank/het hof te bepalen schadebedrag, een en ander met rente en kosten. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [X] en zij op basis van de eerste offerte de verkopers te kennen hebben gegeven dat zij de woning wilden aankopen en de financiering in orde zou komen, waarna levering op 12 oktober 2007 is overeengekomen, dat zij pas op 25 september 2007 hebben gehoord dat sprake zou zijn geweest van een verkeerd fiat en dat zij vervolgens – in verband met de te verbeuren boete bij niet nakoming – gedwongen zijn geweest de tweede offerte te accepteren. [appellante] stelt dat zij hierdoor schade hebben geleden, bestaande uit de hogere maandlasten gedurende 37 maanden en diverse kosten waar ABN AMRO jegens hen aanspraak op maakt (zoals rentekosten en veilingkosten), in totaal € 31.051,50.
3.3.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De rechtbank overwoog dat zelfs als zou worden aangenomen dat op basis van de eerste offerte een overeenkomst tot stand is gekomen, ABN AMRO daarbij ervan uit is gegaan dat [appellante] en [X] in aanmerking kwamen voor een NHG terwijl dat in werkelijkheid niet zo was en dat ABN AMRO [appellante] en [X] daarom een nieuw voorstel heeft gedaan, wat door hen is geaccepteerd. Daarmee is een nieuwe overeenkomst tot stand gekomen in plaats van de oude en kunnen [appellante] en [X] zich niet op een tekortkoming in de nakoming van de oude, niet meer geldende, overeenkomst beroepen, aldus de rechtbank. Ook het beroep op onrechtmatig handelen, verwierp de rechtbank. De rechtbank overwoog dat zelfs als ABN AMRO voorafgaand aan de eerste offerte beschikte over een kopie van de verblijfsvergunning, de omstandigheid dat dan een verkeerde beoordeling is gemaakt, niet zonder meer betekent dat ABN AMRO dan heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. In dit geval is daar volgens de rechtbank geen sprake van omdat niet geoordeeld kan worden dat ABN AMRO deze verkeerde beoordeling niet meer zou mogen corrigeren en [appellante] en [X] bovendien met correctie hebben ingestemd. De rechtbank overwoog ten slotte dat [appellante] en [X] geen succes hebben met hun betoog dat zij de ontbindende voorwaarde – zonder de boete verschuldigd te worden - hadden kunnen inroepen als ABN AMRO bij haar eerste offerte geen verkeerde beoordeling had gemaakt omdat vastgesteld moet worden dat ABN AMRO bereid was de aankoop van de woning te financieren zodat de voorwaarde (waarvan de hoogte van de maandelijkse lasten geen deel uitmaakt) niet was vervuld. Dat [appellante] en [X] ervoor hebben gekozen niet de contractuele boete te betalen maar op basis van de tweede offerte de hypotheekovereenkomst met ABN AMRO aan te gaan, komt voor hun rekening, aldus de rechtbank.
3.4.
Grief 1 van [appellante] luidt dat de rechtbank ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat [appellante] niet zou zijn geslaagd in het bewijs dat sprake is geweest van het door ABN AMRO toebrengen van schade vanwege een handelen of nalaten jegens haar. [appellante] wijst erop dat de woning inmiddels executoriaal is verkocht en zij meent dat de hogere hypotheeklasten daaraan ten grondslag hebben gelegen. In haar toelichting op de grief herhaalt zij het betoog dat al bij aanvang bij de bank bekend was dat [appellante] een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had en dat pas op 25 september 2007 aan [X] en haar is gemeld (met schriftelijke bevestiging op 28 september 2007) dat een verkeerd fiat was afgegeven. Zij stellen dat de fout in het adviestraject de gevorderde schade heeft veroorzaakt.
3.5.
De grief (en de toelichting daarop) keert zich niet met inhoudelijke klachten tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep op wanprestatie en onrechtmatige daad. De rechtbank heeft in dat verband – kort gezegd – geoordeeld dat een beroep op tekortkoming in de nakoming van een eventueel op basis van de eerste offerte tot stand gekomen overeenkomst niet op ging, reeds omdat deze niet langer gold, dat een verkeerde beoordeling (als daar sprake van was) hier niet als onrechtmatig handelen viel te kwalificeren, dat ABN AMRO de verkeerde beoordeling mocht corrigeren en dat [X] en [appellante] daar ook mee hebben ingestemd. Nu deze oordelen van de rechtbank in hoger beroep onbestreden zijn gebleven, dient het hof uit te gaan van de juistheid daarvan. Daarmee heeft derhalve ook in hoger beroep tot uitgangspunt te gelden dat van wanprestatie of onrechtmatig handelen door ABN AMRO geen sprake was. Een grondslag voor vergoeding van de door [X] en [appellante] geleden schade, ontbreekt derhalve. Dit leidt ertoe dat grief 1 faalt en [appellante] bij behandeling van grief 2 (over de hoogte van de gestelde schade) geen belang meer heeft.
3.6.
Grief 3 keert zich tegen de toewijzing van de proceskosten ten behoeve van ABN AMRO. Deze grief mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven. De grief keert zich ook tegen toewijzing van de wettelijke rente aan ABN AMRO, maar door de rechtbank is geen wettelijke rente toegewezen.
3.7.
Het bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd, omdat geen stellingen te bewijzen zijn aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.8.
Slotsom is dat de grieven falen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.815,- aan verschotten en € 1.158,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema en J. Blokland en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.