ECLI:NL:GHAMS:2014:3939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
13/00314
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. den Boer
  • E.G. van der Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en verzoek om vergoeding van proceskosten in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een beroep door belanghebbende, [X], tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had eerder bij de rechtbank Noord-Holland een beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. Op 18 maart 2013 heeft belanghebbende dit beroep ingetrokken, waarna de rechtbank op 8 april 2013 het verzoek tot vergoeding van proceskosten heeft afgewezen. Het hoger beroep van belanghebbende is op 15 mei 2013 ontvangen, waarbij de inspecteur een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 30 juli 2014 zijn nadere stukken van belanghebbende besproken.

Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten, en of zij een te lage belastingteruggaaf heeft ontvangen. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de kosten die belanghebbende vergoed wil zien niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat er geen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht te vergoeden kosten zijn gemaakt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken. De enkele omstandigheid dat de belastingteruggaaf lager is dan verwacht, is onvoldoende om het ingetrokken beroep opnieuw ter beoordeling voor te leggen.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00314
10 september 2014
uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/131 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) inzake het verzoek tot vergoeding van proceskosten, na intrekking van het beroep van
belanghebbende
tegen een uitspraak op bezwaar van
de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij brief van 18 maart 2013 heeft belanghebbende het door haar bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 ingetrokken. De rechtbank heeft het in dezelfde brief gedane verzoek tot vergoeding van proceskosten afgewezen in haar uitspraak van 8 april 2013.
1.2.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ontvangen op 15 mei 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brieven van 2 juni 2013, 26 maart 2014 en 16 juli 2014 nadere stukken ingezonden. Afschrift daarvan zijn aan de inspecteur toegezonden.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Belanghebbende heeft uitgaven gedaan ter zake van o.a. vervoer van en naar medische specialisten. Zij heeft ter onderbouwing daarvan zowel in eerste aanleg als in hoger beroep stukken ingediend.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten. Belanghebbende stelt zich daarnaast op het standpunt dat zij een te lage belastingteruggaaf heeft ontvangen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat dit onderwerp na de intrekking van het beroep niet meer aan de orde kan zijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In de uitspraak van de rechtbank, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’, is het volgende overwogen:
2.1.
De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.2.
In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan en eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.4.
Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek als verweer aangevoerd dat geen vergoeding kan worden verleend voor de kosten die eiseres opvoert ter vergoeding.
2.5.
De rechtbank overweegt dat de kosten die eiseres vergoed wenst te zien ingevolge het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.2.
Het Hof acht het door de rechtbank in onderdeel 2.5 van haar uitspraak gegeven oordeel juist. In hoger beroep zijn geen feiten aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden,
4.3.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat zij wil terugkomen van haar besluit het beroep in te trekken omdat de verleende teruggave van belasting lager is dan het bedrag dat zij bij de intrekking voor ogen had, merkt het Hof op dat daar in dit stadium van de procedure geen plaats voor is; het hoger beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat zij niet heeft bedoeld om haar beroep in te trekken, vindt het Hof in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank in onderdeel 2.3 van haar uitspraak gedane vaststelling. Evenals - kennelijk - de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende in haar brief aan de rechtbank van 18 maart 2013 het beroep uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. De enkele omstandigheid dat de uiteindelijk door haar ontvangen belastingteruggaaf lager bleek te zijn dan zij ten tijde van de intrekking verwachtte, is onvoldoende voor een ander oordeel. . Het voorgaande houdt in dat sprake is van een rechtsgeldig ingetrokken beroep dat niet langer ter beoordeling van de rechter staat. Het Hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van de door belanghebbende ingebrachte bewijzen van uitgaven ter zake van vervoer e.d. (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0277).
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient dan ook te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 10 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.