ECLI:NL:HR:2012:BV0277

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01476
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Gerechtshof had op 10 december 2010 het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld, maar heeft dit beroep op 28 februari 2011 uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

Na de intrekking heeft het Hof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke uitspraak op 16 februari 2011. Belanghebbende heeft op 24 maart 2011 opnieuw beroep in cassatie ingesteld, ditmaal tegen de vervangende schriftelijke uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de intrekking van het beroep in cassatie rechtsgeldig was en dat er geen gronden waren voor aantastbaarheid van deze intrekking.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het beroep in cassatie tegen de vervangende schriftelijke uitspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking van een cassatieberoep, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

6 januari 2012
nr. 11/01476
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 februari 2011, nr. 10/00091, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
1.1. Het Hof heeft op 10 december 2010 bij mondelinge uitspraak het hoger beroep van belanghebbende wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld.
1.2. Het Hof heeft naar aanleiding daarvan de mondelinge uitspraak op de voet van artikel 28b, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervangen door een schriftelijke uitspraak, die is gedaan op 16 februari 2011. Ingevolge voormelde bepaling wordt het beroep in cassatie geacht gericht te zijn tegen deze schriftelijke uitspraak.
1.3. Bij brief van 28 februari 2011 schreef belanghebbende aan de Hoge Raad:
"Hierbij deel ik u mede dat ik het beroep in cassatie intrek."
1.4. Vervolgens heeft belanghebbende bij schrijven van 24 maart 2011 andermaal beroep in cassatie ingesteld, ditmaal tegen de vervangende schriftelijke uitspraak van het Hof.
1.5. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van dit beroep in cassatie moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6:24 in verbinding met artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep in cassatie door de indiener schriftelijk worden ingetrokken. De verklaring dat het beroep wordt ingetrokken dient, evenals de verklaring dat een grief wordt ingetrokken, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te zijn (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40770, LJN AV5026, BNB 2006/250).
1.6. In het onderhavige geval heeft belanghebbende het beroep in cassatie door zijn hiervoor in 1.3 vermelde verklaring uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Hij heeft zich niet beroepen op enige grond voor aantastbaarheid van die intrekking. Dit brengt mee dat op het rechtsgeldig ingetrokken beroep in cassatie niet beslist hoeft te worden. Het hiervoor in 1.4 bedoelde beroep in cassatie tegen de vervangende schriftelijke uitspraak moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het bij schrijven van 24 maart 2011 ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2012.