Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2. De feiten
Cliënt en ik hebben uw concepttekst van de tweetalige vaststellingsovereenkomst doorgenomen en plaatsen daarbij de volgende opmerkingen:
€ 140.000,-- (honderdveertig duizend euro). Ter toelichting: dit bedrag is in uw e-mail bericht van 21 mei jl. aangeboden waarmee cliënt heeft ingesteld (het hof begrijpt: ingestemd) (...)”
5 juni 2013 te 1400 uurtegemoet. Als ik het dan niet retour zou hebben ontvangen neem ik aan dat sprake is van wederzijdse dwaling en er geen overeenstemming tot stand is gekomen. Ik zal dan alsnog het verzoekschrift ter ontbinding van de arbeidsovereenkomst voltooien en indienen bij de rechtbank.
In the meantime, I have been instructed by QlikTech to submit a request for the dissolution of the employment agreement “for as far legally required” (voorwaardelijk ontbindingsverzoek) (…)”
3.Beoordeling
(…) er geen misverstand over laten bestaan” dat als [appellant] daaraan toch zou vasthouden, “
dit alsnog een deal breker is”. Deze mededeling kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet anders kan worden verstaan dan als een afwijzing van het voorstel van [appellant] tot aanpassing van de vaststellingsovereenkomst op het door hem vermelde punt van de ontslagvergoeding. Een aanbod vervalt doordat het wordt verworpen (artikel 6:221 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Die situatie deed zich hier voor. Door de verwerping van het voorstel van [appellant] tot wijziging van de vaststellingsovereenkomst, verviel zijn aanbod. QlikTech kon daarom niet meer op 11 juni 2013 alsnog instemmen met een aan [appellant] te betalen ontslagvergoeding van € 140.000,=, wat verder zij van de redenen die QlikTech daarvoor mocht hebben gehad. Uit het voorgaande kan voorshands niet anders worden geconcludeerd dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat die overeenstemming ook niet later, door de e-mail van de advocaat van QlikTech van 11 juni 2013, alsnog tot stand is gekomen. Grief 3 klaagt er overigens ook terecht over dat de kantonrechter de oprichting door [appellant] van een ‘stamrecht B.V.’ en de uitbetaling door QlikTech van € 140.000,= (aan die B.V.) “eveneens” wijzen op het bestaan van wilsovereenstemming tussen partijen. Uit de overgelegde correspondentie blijkt genoegzaam dat [appellant] slechts onder - telkenmale herhaald - protest opgave heeft gedaan van het rekeningnummer van de stamrecht B.V. ten behoeve waarvan de storting door QlikTech van de ontslagvergoeding kon worden gedaan.
vordering onder Itot doorbetaling van het loon heeft [appellant] naar het oordeel van het hof gelet op de aard daarvan voldoende spoedeisend belang. Het verweer van QlikTech dat niet gezegd kan worden dat [appellant] verstoken is van financiële middelen omdat hem de beëindigingsvergoeding van € 140.000,= is uitbetaald, miskent dat uit zijn standpunt voortvloeit dat dit bedrag hem niet toekomt. Geen doel treft voorts het verweer dat [appellant] zich niet beschikbaar heeft gehouden om de bedongen arbeid te verrichten. Uit de e-mail van zijn advocaat van 21 juni 2013 volgt het tegendeel. Dat [appellant] een (eigen) onderneming heeft opgericht en daarvoor werkzaamheden verricht brengt behoudens bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken niet mee dat geen bereidheid meer bestaat de bedongen arbeid te verrichten. De vordering onder I zal worden toegewezen.
vordering onder II, tot betaling van de maandelijkse bonus van € 8.570,=, verweerd met de stelling dat de bonus afhankelijk was gesteld van het behalen van resultaten die zowel individueel als op bedrijfsniveau moeten worden gerealiseerd en dat [appellant] zijn individuele doelstellingen niet gehaald heeft doordat hij al vanaf 1 april 2013 geen werkzaamheden verricht. Aan de vordering tot doorbetaling van de bonus kan dat echter niet in de weg staan. Door hem op non-actief te stellen is [appellant] immers niet in de gelegenheid gesteld zijn doelstellingen te behalen en na 1 juli 2013 heeft QlikTech hem niet tot het werk toegelaten omdat zij de naar ’s hof voorlopig oordeel onjuiste mening was toegedaan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden was geëindigd. QlikTech heeft niet betwist dat aan [appellant] een maandelijkse bonus van gedurende drie jaren voor 1 juli 2013 gemiddeld € 8.570,= werd betaald. De bonus is een variabel, maar wel vast overeengekomen loonbestanddeel en voldoende aannemelijk is dat [appellant] voor zijn levensonderhoud mede van deze bonus afhankelijk is, waarmee ook de spoedeisendheid van deze vordering gegeven is. QlikTech heeft geen informatie verschaft aangaande het inkomen van [appellant] uit hoofde van zijn nieuwe onderneming waaruit het tegendeel valt af te leiden. Ook vordering onder II zal worden toegewezen.
vordering onder IIItot betaling van de bijdrage in de ziektekosten ad € 140,= per maand, geldt mutatis mutandis hetgeen is overwogen met betrekking tot de loonvordering. Ook deze vordering, die het hof gelet op de aard voldoende spoedeisend acht, is toewijsbaar.
vordering onder VIheeft [appellant] onder meer opgemerkt dat hij deelneemt aan de pensioenregeling van QlikTech. Hoewel QlikTech zich tegen dit onderdeel van de vorderingen slechts heeft verweerd met de stelling dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2013 is geëindigd en QlikTech daarin voorshands niet kan worden gevolgd, zal een veroordeling van QlikTech om [appellant] toegelaten te houden tot de pensioenregeling totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd niet worden toegewezen omdat een veroordeling daartoe te onbepaald is. Ook de vorderingen tot continuering van “het aandelenprogramma” en “de optieregelingen” zijn te onbepaald om te kunnen worden toegewezen, nog daargelaten dat [appellant] zijn spoedeisend belang daarbij onvoldoende heeft toegelicht. Een en andere geldt ook
vordering VII. De vorderingen VI en VII zullen worden afgewezen.
onder IVgevorderd dat QlikTech zal worden veroordeeld tot betaling van € 13.961,00 bruto aan achterstallige bonussen over de periode van 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. De kantonrechter heeft overwogen dat die vordering moet worden geweigerd omdat, gelet op de bestrijding door QlikTech, nader onderzoek is vereist, waartoe deze procedure (de kantonrechter bedoelt de onderhavige kort geding procedure) zich niet leent.
onder VIIIgevorderd dat QlikTech zal worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging over de onder I, II, III en IV gevorderde posten. Over deze posten is met uitzondering van post III (aangezien de bijdrage in de ziektekosten niet als loon in de zin van artikel 7:625 BW kan worden aangemerkt) de wettelijke verhoging toewijsbaar, maar het hof ziet aanleiding deze verhoging te matigen tot 20%. De
onder IXgevorderde wettelijke rente is als niet bestreden toewijsbaar over de toe te wijzen posten onder I tot en met V en de daarover toegewezen wettelijke verhoging.