Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ING BANK N.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- samengevat - om het volgende:
- i) [appellant] heeft een installatiebedrijf geëxploiteerd. In 1998 is deze onderneming omgezet in een vennootschap onder firma genaamd [X] met [appellant] en zijn zoon als vennoten. In 1999 is deze samenwerking schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst van vennootschap, waarin onder meer staat dat wanneer [appellant] de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt zijn zoon het bedrijf zal overnemen.
- ii) Op 15 juni 2005 is tussen [appellant] en ING een kredietovereenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan ING aan [appellant] een lening van
- iii) In augustus 2005 is er tussen [appellant] en zijn zoon ruzie ontstaan. Vervolgens is de vennootschap onder firma ontbonden en heeft [appellant] het installatiebedrijf als eenmanszaak voortgezet.
- iv) Op 7 oktober 2006 heeft [appellant], handelend onder naam [appellant] Installatiebedrijf, met (de voorganger van) ING een kredietovereenkomst gesloten op grond waarvan hij de beschikking heeft gekregen over een zakelijk rekening-courantkrediet met een limiet van € 125.000,-.
- v) Vanaf januari 2008 heeft [appellant] niet meer de verschuldigde aflossing en rente voldaan op de hypothecaire lening.
- vi) Partijen hebben nadien, [appellant] bijgestaan door adviseurs, met elkaar gesproken en gecorrespondeerd over de aflossing van de hypothecaire schuld in verband met de feitelijke beëindiging van het Installatiebedrijf. Op 18 september 2009 heeft ING, toen verkoop van het woonhuis noch aflossing van de hypothecaire lening had plaatsgevonden, de lening opgezegd en de direct opeisbare lening, vermeerderd met verschuldigde vergoedingen in verband met vervroegde aflossing, in rekening- courant geboekt.
- vii) Vervolgens zijn ter uitwinning van de zekerheden van ING, eerst het woonhuis en later het bedrijfspand onderhands verkocht en heeft ING bij overeenkomst van 15 november 2010 [appellant] van de executie-opbrengst € 85.000,- gelaten en hem finale kwijting verleend van zijn restantschuld.
3.Beoordeling
- in strijd heeft gehandeld met hetgeen een zorgvuldig kredietverstrekker in het maatschappelijk verkeer betaamt bij de toekenning van de kredieten, in het bijzonder bij de toekenning van het rekening-courant krediet in 2006 en de hypothecaire lening van het bedrijfspand;
grief 1klaagt [appellant] erover dat de rechtbank hem niet materieel heeft gelijk gesteld met een consument waardoor zijn beroep op de reflexwerking van de (beschermings)bepalingen uit de Wet Financiële Dienstverlening faalt.
grieven 2 en 3komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat ING bij het verstrekken van de financieringen niet onzorgvuldig te werk is gegaan. Volgens [appellant] is dat wel het geval geweest. ING heeft een te beperkte invulling gegeven aan haar zorgplicht bij het verstrekken van de financieringen en heeft verzuimd te kijken naar zijn leeftijd, zijn toekomstig verdienvermogen en de (problemen bij zijn) bedrijfsopvolging. ING heeft hem dan ook niet deugdelijk geadviseerd, aldus [appellant].
grieven 4richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank dat ING op 18 september 2009, nadat [appellant] reeds anderhalf jaar niet meer aan zijn betalingsverplichtingen voor de hypothecaire lening had voldaan, gerechtigd was die lening op te eisen en om te zetten in een rekening-courantschuld. Volgens [appellant] had ING van haar bevoegdheid (nog) geen gebruik mogen maken en had zij moeten zoeken naar een minnelijke oplossing en had zij moeten toestaan dat [appellant] zijn pand verhuurde onder afdracht van de huurpenningen aan ING met inhouding van de btw die [appellant] zelf moest afdragen. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat hij ING geen toestemming had gegeven om de lening om te zetten in een rekening-courantschuld tegen nota bene een hogere rente.
grief 6valt [appellant] het oordeel van de rechtbank aan dat ING gerechtigd is bij de opeising van de lening de inkomstenderving in rekening te brengen bij de kredietnemer die ontstaat omdat de bank gedurende de looptijd wel dezelfde rente moet betalen over het geld dat zij heeft ingeleend op de kapitaalmarkt om de lening van [appellant] te kunnen verstrekken, terwijl het geld dat [appellant] gedwongen vervroegd heeft terugbetaald slechts tegen een lager rentepercentage opnieuw kan worden uitgeleend. Volgens [appellant] is ING daartoe niet gerechtigd nu zij haar concrete schade niet heeft aangetoond.
grief 7. [appellant] is van mening dat ING, gezien haar kennis over de (slechte) financiële situatie van [appellant], haar zekerheden en de voorgestelde (tijdelijke) oplossing om uit de huuropbrengsten een groot gedeelte van de renteverplichtingen te voldoen, uit hoofde van haar zorgplicht jegens [appellant] meer coulance had moeten betrachten bij het uitwinnen van haar zekerheden. Door de verkoop van zijn panden onder de marktwaarde heeft hij onnodig schade geleden. Al met al is [appellant] van mening dat ING misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid.
grief5 die is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geen belang heeft bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht.
Grief 8heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de falende grieven.