ECLI:NL:GHAMS:2014:404

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
200.127.818/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon bij het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van ABN AMRO BANK N.V. als assurantietussenpersoon in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De appellant, een sanitair monteur, heeft in 2007 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten met Delta Lloyd, waarbij hij de hulp van ABN AMRO heeft ingeroepen. Na een knieoperatie in 2005 en het ontstaan van knieklachten in 2009, werd de uitkering door Delta Lloyd geweigerd, omdat de appellant niet tijdig had geïnformeerd over zijn knieklachten. De appellant heeft ABN AMRO aangeklaagd voor wanprestatie, stellende dat de bank tekortgeschoten is in haar zorgplicht door de informatie over zijn knieklachten niet door te geven aan Delta Lloyd.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat ABN AMRO een verzekering had kunnen afsluiten die dekking bood voor zijn knieklachten. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de appellant niet kon bewijzen dat ABN AMRO de door hem overhandigde documenten niet had doorgestuurd. Het hof concludeert dat de appellant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een verzekering bij ABN AMRO, aangezien de bank duidelijk had gemaakt dat de verzekering door Delta Lloyd zou worden afgesloten. De grieven van de appellant zijn verworpen, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak voor verzekeringnemers om volledige en correcte informatie te verstrekken bij het afsluiten van verzekeringen. De appellant is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van het hoger beroep dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.127.818/01
zaaknummer rechtbank : 465887/HA ZA 10-2474
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. I.R.M. Goedings te Ede,
tegen
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: voorheen mr. E.A.J. Nederlof-Wouters van den Oudenweijer te Amsterdam, thans mr. F. van der Woude te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ABN Amro genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 maart 2013 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011 en 12 december 2012, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN Amro als gedaagde. ABN Amro heeft vervolgens op 27 mei 2013 een anticipatie-exploot doen uitbrengen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
ABN Amro heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis tussenvonnis van 6 juli 2011 onder 2 (2.1 tot en met 2.5) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
3.1.1
Nadat [appellant], sanitair monteur, in september 2007 voor zichzelf was begonnen, heeft hij het voornemen opgevat om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Hij heeft daarbij in 2007 de hulp ingeroepen van zijn assurantietussenpersoon, ABN Amro.
Uiteindelijk is op basis van door ABN Amro aan [appellant] gezonden bescheiden, die na invulling en ondertekening aan Delta Lloyd zijn gestuurd, een verzekeringsovereenkomst gesloten tussen [appellant] en Delta Lloyd; de verzekeringsdekking is ingegaan op 13 juli 2008.
3.1.2
ABN Amro heeft in verband met de beoogde arbeidsongeschiktheidsverzekering bij brief van 23 november 2007 bescheiden aan [appellant] gestuurd met het verzoek deze ingevuld en ondertekend aan haar te retourneren. Tot deze bescheiden behoorden een aanvraagformulier en een gezondheidsverklaring.
heeft op 29 november 2007 de gezondheidsverklaring ingevuld en ondertekend. Aanvraagformulier en gezondheidsverklaring zijn in het ongerede geraakt.
ABN Amro heeft bij brief van 31 maart 2008 opnieuw bescheiden aan [appellant] doen toekomen met het verzoek deze ingevuld en ondertekend aan haar te retourneren. Tot deze bescheiden behoorden wederom een aanvraagformulier en een gezondheidsverklaring. Zijn echtgenote heeft voor hem op 21 april 2008 de gezondheidsverklaring ingevuld. [appellant] deed dat niet zelf, omdat hij wat aan zijn hand had. Hij heeft de gezondheidsverklaring wel ondertekend.
Op 6 mei 2008 heeft [appellant] nogmaals een gezondheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
3.1.3
[appellant] heeft knieklachten. Hij is daaraan in 2005 geopereerd. Hij heeft in de gezondheidsverklaringen van 29 november 2007 en 6 mei 2008 melding gemaakt van zijn knieklachten. In de gezondheidsverklaring van 21 april 2008 deed hij dat niet.
3.1.4
Medio 2009 is [appellant] wegens knieklachten arbeidsongeschikt geraakt. Delta Lloyd heeft uitkering onder de polis geweigerd, omdat [appellant] ten onrechte zou hebben nagelaten haar te informeren over de knieproblematiek waarmee hij ten minste sedert 2005 bekend was.
3.1.5
[appellant] heeft ABN Amro in rechte betrokken. Hij heeft betoogd dat ABN Amro als assurantietussenpersoon jegens hem in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Kern van zijn betoog wordt gevormd door de stelling dat hij bij de aanvraag van de arbeidsongeschiktheidsverzekering ten behoeve van Delta Lloyd aan ABN Amro toereikende informatie over zijn knieproblematiek heeft verschaft en dat ABN Amro die informatie in strijd met haar verplichtingen niet heeft doorgestuurd aan Delta Lloyd.
Na bewijslevering door middel van getuigenverhoor heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] erin is geslaagd te bewijzen dat hij in april 2008 niet alleen aanvraagformulier en gezondheidsverklaring aan ABN Amro heeft overhandigd maar ook de verklaring van zijn huisarts, waarin van de knieklachten in het verleden melding werd gemaakt. Toch zag de rechtbank onvoldoende grond om de vordering van [appellant] toe te wijzen. In de eerste plaats overwoog de rechtbank dat [appellant] er niet in is geslaagd te bewijzen dat ABN Amro de door hem overhandigde bescheiden niet heeft doorgestuurd aan Delta Lloyd, in de tweede plaats dat uit de stellingen van [appellant] niet kon volgen dat hij indertijd tegen acceptabele voorwaarden een arbeidsongeschiktheidsverzekering had kunnen sluiten die ook dekking bood voor eventuele arbeidsongeschiktheid als gevolg van knieproblematiek.
3.2
[appellant] is met zijn grieven tegen verschillende schakels van de motivering van de rechtbank opgekomen. De grieven lenen zich gedeeltelijk voor gezamenlijke bespreking in de volgorde die het hof hierna zal kiezen.
3.3
In de toelichting op zijn eerste grief heeft [appellant] betoogd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de verzekering afsloot met ABN Amro en dat hij dat gelet op de gedragingen van ABN Amro mocht veronderstellen.
De stellingen van [appellant] zijn ontoereikend om te aanvaarden dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat ABN Amro zich jegens hem als verzekeraar had verbonden. Alleen al de bewoordingen van de bijlagen bij de brieven van 23 november 2007 en 31 maart 2008 staan daaraan in de weg. Daarin heeft ABN Amro immers met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht dat de verzekering zou worden gesloten door en voor rekening van Delta Lloyd Schadeverzekering NV.
Grief 1 treft daarom in zover geen doel.
3.4 De eerste grief stelt verder aan de orde wat in dit geval van ABN Amro als assurantietussenpersoon mocht worden verwacht in haar rechtsverhouding met [appellant].
Bij de bespreking van die vraag stelt het hof voorop dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Tot zijn taak
- het waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen - behoort in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Dit brengt mee dat hij erop toeziet dat door of namens de verzekeringnemer aan de verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan zullen (kunnen) weerhouden om een beroep te doen op het vervallen van het recht op schadevergoeding wegens de niet-nakoming van de in de polisvoorwaarden opgenomen mededelingsplicht ter zake van risicoverzwarende omstandigheden. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoren te zijn. Beschikt de tussenpersoon met betrekking tot een hem bekende omstandigheid die mogelijk tot een risicoverzwaring aanleiding kan geven, niet over voldoende gegevens of mag hij niet ervan uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, dan dient hij daarnaar bij zijn cliënt te informeren.
3.5
Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft aanvaard dat ABN Amro jegens [appellant] niet zonder meer was gehouden om een arbeidsongeschiktheidsverzekering tot stand te brengen.
Dat betekent voorts dat [appellant] van ABN Amro meer mocht verwachten dan het enkele doorsturen van een aanvraag met bijlagen. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat hij ABN Amro heeft geïnformeerd over zijn pre-existente knieklachten alsmede dat hij een operatie zou ondergaan en dat ABN Amro hem toen niet erop heeft gewezen dat een risico zou kunnen gaan ontstaan met betrekking tot de polisdekking. Dat is een relevante stelling van [appellant] die, indien zij zou komen vast te staan, tot de gevolgtrekking zou kunnen leiden dat ABN Amro als assurantietussenpersoon jegens [appellant] in haar zorgplicht is tekortgeschoten.
Het hof zal deze door ABN Amro betwiste stelling toch niet verder onderzoeken, omdat [appellant] daarbij onvoldoende belang heeft gelet op hetgeen het hof hierna naar aanleiding van de derde en zevende grief zal bespreken.
3.6
Grieven 3 (gedeeltelijk) en 7 gaat over het ontbreken van causaal verband tussen een eventueel tekortschieten van ABN Amro in haar zorgplicht jegens [appellant] en de uiteindelijke schade.
Hetgeen [appellant] ter ondersteuning van deze grieven heeft betoogd, stuit gedeeltelijk af op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen: ABN Amro heeft zich niet als verzekeraar verbonden jegens van [appellant] en behoefde hem dan ook geen dekking te bieden.
Verder houden de stellingen van [appellant] onvoldoende in om aan te nemen dat ABN Amro in 2007/2008 erin zou zijn geslaagd voor [appellant] een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten die ook dekking zou bieden, wanneer hij arbeidsongeschikt zou raken als gevolg van zijn pre-existente knieklachten.
Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft [appellant] zich beroepen op een verklaring van een medewerker van Interpolis in een e-mailbericht van 20 januari 2011. [appellant] heeft aan Interpolis de volgende vraag voorgelegd:
Ik zou dit jaar als zzp-er verder willen als tegelzetter/keukenmontage. Nu wil het geval dat ik in januari 2010 een knie-operatie heb ondergaan, heb nieuwe kruisbanden, is goed verlopen, weer vol aan het werk, geen last meer, maar de vraag is, nu dit heeft plaatsgevonden, is het alsnog wel mogelijk om een verzekering af te sluiten en zo ja, hoe loopt deze aanvraag dan; ik hoor graag.
Daarop is geantwoord dat op basis van de informatie die nu bekend is een polis mogelijk zou zijn met een blijvende beperkende voorwaarde voor de knie, met dien verstande dat de verzekeraar zich daarop alleen zou kunnen beroepen als er een verband bestaat tussen de oude klacht en de klacht waarmee [appellant] zich in de toekomst zou melden.
Uit deze reactie kan niet worden afgeleid, zoals [appellant] wil, dat in 2007/2008 een ongeclausuleerde arbeidsongeschiktheidsdekking tot de mogelijkheden had behoord. In de eerste plaats gaat de reactie uit van een gewijzigde toestand ([appellant] is inmiddels geopereerd) en bovendien dient hij blijkens het antwoord rekening te houden met beperking van de dekking. Anderszins heeft [appellant] niets aangevoerd dat rechtvaardigt ermee rekening te houden dat ABN Amro in 2007/2008 in staat zou zijn geweest om de door hem gewenste ongeclausuleerde dekking tot stand te brengen.
Dat betekent dat ook ingeval ABN Amro had bemiddeld op de wijze die [appellant] in dit geding heeft bepleit, de door hem gewenste arbeidsongeschiktheidsdekking naar redelijke verwachting niet was bewerkstelligd.
Daarop stuit de vordering van [appellant] hoe dan ook af. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat de vordering van [appellant] ertoe strekt dat ABN Amro hem schade-uitkeringen doet als ware zij zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar.
Grieven III en VII falen daarom.
3.7
Bij deze stand van zaken behoeven de rest van grief III en de overige grieven geen afzonderlijke bespreking meer. [appellant] heeft daarbij geen belang meer.
3.8
[appellant] heeft geen succes met zijn hoger beroep. Bewijslevering kan bij gebreke van ter zake dienende stellingen achterwege blijven.
heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN Amro begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 1.631,- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, G.B.C.M. van der Reep en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2014.