ECLI:NL:GHAMS:2014:4086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
13/00446
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete inkomstenbelasting 2009

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de belanghebbende, [X], in geschil is met de inspecteur van de Belastingdienst over een opgelegde verzuimboete. De inspecteur had op 13 april 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2009, met een belastbaar inkomen van € 12.744, en tegelijkertijd een verzuimboete van € 226. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag en de boete. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam werd ingediend op 5 augustus 2013.

Tijdens de zitting op 16 juli 2013 was de belanghebbende afwezig, maar had hij een fax gestuurd waarin hij aangaf dat hij wegens ziekte niet kon verschijnen. Het Hof ging verder met de behandeling van de zaak. De rechtbank had vastgesteld dat de belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan en dat de verzuimboete terecht was opgelegd. De belanghebbende stelde dat een medewerker van de Belastingdienst had toegezegd dat er geen verzuimboete zou worden opgelegd, maar het Hof oordeelde dat deze stelling niet aannemelijk was gemaakt. De brief die de belanghebbende overlegde, betrof een andere aangifte en bood geen bewijs voor zijn claim.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten werden niet toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 september 2014, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00446
4 september 2014
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/169 van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zaandam,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 13 april 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.744. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 januari 2013, de aanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 26 juni 2013, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Belanghebbende is niet verschenen. Voor de zitting heeft belanghebbende een brief gefaxt waarin hij aangeeft dat hij wegens ziekte niet op de zitting aanwezig kan zijn, maar dat met het overleggen van de met het faxbericht meegestuurde bijlage de zaak op deze wijze kan worden afgedaan. Het Hof begrijpt hieruit dat belanghebbende geen verzoek om uitstel van de zitting doet en dat de zitting ook zonder hem plaats kan vinden.

2.Feiten

2.1.1
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de heffingsambtenaar als verweerder, de volgende feiten opgenomen.
“ 2.1.Eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 (hierna: de aangifte). De inspecteur heeft eiser op 8 juli 2010 herinnerd aan het doen van aangifte en hij heeft hem op 14 september 2010 aangemaand. Eiser heeft niet tijdig (uiterlijk vόόr 28 september 2010) aangifte gedaan. Verweerder heeft eiser in de aanmaning gewezen op het feit dat hij een boete zou krijgen als hij niet tijdig op de aanmaning zou reageren.
2.2.Eiser heeft omstreeks 30 mei 2011 het aangiftebiljet ingediend. In de aangifte heeft hij enkel opgave gedaan van een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ten bedrage van € 12.744 (zonder inhouding van loonheffing), € 182 aftrek specifieke zorgkosten en € 1.000 aftrek studiekosten en andere scholingsuitgaven.
2.3.Verweerder is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte en heeft daarbij geen aftrekposten in aanmerking genomen en het bedrag vastgesteld op nihil. Verweerder heeft tegelijkertijd een verzuimboete van € 226 opgelegd.”
2.1.2.
Nu partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit, gaat het Hof ook van die feiten uit.
2.2.
Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven brief, ondertekend door [A] en gedagtekend 27 april 2011. In de brief staat – voor zover van belang – het volgende.
“ Bijgaand de aangifte voor 2010. Deze graag zo spoedig mogelijk indienen. Wat betreft de zorgtoeslag heb ik contact gehad met een collega. U krijgt een wijzigingsformulier toegestuurd waarop u uw huidige inkomen kunt invullen. Als u dit ondertekent en terugstuurt, krijgt u weer zorgtoeslag. Mocht u nog vragen hebben, kunt u mij telefonisch bereiken onder nummer [telefoonnummer]. Ik ben meestal aanwezig op woensdag donderdag en vrijdag.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.
De overige punten die bij de rechtbank nog in geschil waren, zijn bij het Hof niet (langer) in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat ten onrechte de verzuimboete is opgelegd. Belanghebbende voert aan dat een medewerker van de Belastingdienst aan hem heeft toegezegd dat hem geen verzuimboete zou worden opgelegd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij de in onderdeel 2.3 genoemde brief overgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft omtrent de verzuimboete als volgt geoordeeld.
“ 4.5.In het geval niet binnen de daartoe gestelde termijn aangifte wordt gedaan kan op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 worden opgelegd. Volgens paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt bij een aangifteverzuim een verzuimboete van € 226 opgelegd. Eiser is uitgenodigd voor het doen van aangifte en heeft ondanks een herinnering en een aanmaning verzuimd om vóór de gestelde termijn van 28 september 2010, aangifte te doen. Eiser heeft het aangiftebiljet pas omstreeks 30 mei 2011 getekend en ingediend. Gelet hierop heeft verweerder terecht en naar het juiste bedrag aan eiser een verzuimboete opgelegd. De stelling van eiser dat met de Belastingdienst was afgesproken dat geen boete zou worden opgelegd, heeft eiser, tegenover de betwisting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt en evenmin ziet de rechtbank andere redenen om de boete te verminderen of te laten vervallen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ook voor de boete ongegrond verklaren.”
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
De stelling van belanghebbende dat hem door een medewerker van de Belastingdienst was toegezegd dat geen verzuimboete zal worden opgelegd, acht het Hof niet aannemelijk. Belanghebbende heeft voor deze stelling geen enkel bewijs geleverd; ook niet geleverd door middel van de onder 2.3 geciteerde brief, indien (veronderstellenderwijs) ervan wordt uitgegaand dat deze brief afkomstig is van de Belastingdienst en in handgeschreven vorm is verstuurd omdat, zoals de inspecteur ter zitting heeft geopperd, die dag het geautomatiseerd systeem van de Belastingdienst was uitgevallen. Nog los van het feit dat de brief handelt over de aangifte ib/pvv 2010 – een ander jaar dan in geschil – en de zorgtoeslag, ziet het Hof in voormelde brief geen enkele aanwijzing waaruit kan worden afgeleid dat aan belanghebbende geen verzuimboete zou worden opgelegd in verband met het niet tijdig indienen van de aangifte ib/pvv 2009.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.AG. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 4 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.