In deze zaak hebben klagers een tuchtklacht ingediend tegen een notaris en een kandidaat-notaris, omdat zij van mening zijn dat het voorkeursrecht van koop niet correct is vastgelegd in het testament van erflaatster. De klagers, die sinds 1979 bevriend waren met erflaatster, hebben het testament op 26 juli 2007 laten passeren. Tijdens deze passeersessie overhandigde erflaatster een briefje aan de notaris waarin zij aangaf dat klager en klaagster de gegadigden waren voor de aankoop van haar huis. Na het overlijden van erflaatster op 27 oktober 2011, hebben de erfgenamen het huis te koop aangeboden zonder het bijbehorende perceel bosgrond, wat leidde tot de klacht van klagers. Het hof heeft vastgesteld dat de kandidaat-notaris geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat erflaatster het voorkeursrecht nooit eerder ter sprake had gebracht. De notaris heeft echter nagelaten om de bedoeling van erflaatster met betrekking tot het voorkeursrecht goed vast te leggen in zijn dossier, wat het hof als onbehoorlijk heeft beoordeeld. Het hof heeft de klacht gegrond verklaard voor wat betreft de notaris en heeft hem een waarschuwing opgelegd. Klagers zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot veroordeling van de notarissen in de proceskosten en in hun hoger beroep voor wat betreft het testament.