Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
Beperkingen en mogelijkheden
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een loonvordering van een werknemer, [geïntimeerde], die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter. De werknemer was van 1 september 2011 tot 1 maart 2012 in dienst bij de werkgever, [appellant], als barmedewerkster in het café ‘The Royal Bar’. Na een ziekmelding op 19 december 2011 heeft de werkgever het loon van de werknemer niet meer uitbetaald. De werknemer vorderde een bedrag van € 1.308,84 netto aan loon, met wettelijke verhoging en rente, en proceskosten. De kantonrechter had de vordering toegewezen, omdat de werknemer recht had op loon op grond van artikel 7:628 BW, ondanks dat de bedrijfsarts had geoordeeld dat er geen medische redenen waren voor arbeidsongeschiktheid.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de werkgever gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelde dat de werknemer, gezien de verstoorde verhouding tussen partijen, niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De werkgever had onvoldoende inspanningen geleverd om de verstoorde verhouding op te lossen, wat leidde tot de conclusie dat de werknemer haar recht op loon over de periode van 19 december 2011 tot 1 februari 2012 had behouden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de werkgever in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in situaties van verstoorde verhoudingen met werknemers en de noodzaak om tijdig in gesprek te gaan om problemen op te lossen. Het hof concludeerde dat de werkgever niet had voldaan aan zijn verplichtingen, waardoor de werknemer recht had op loon ondanks haar ziekmelding.