ECLI:NL:GHAMS:2014:4605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
23-000774-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bagagediefstallen in openbaar vervoer en herkenning verdachte aan de hand van camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van enkele tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De verdachte werd beschuldigd van meerdere diefstallen in het openbaar vervoer, waarbij hij samen met anderen handtassen en rugtassen heeft weggenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2012 en 15 juli 2012 betrokken was bij de diefstallen, waarbij camerabeelden als bewijs zijn gebruikt. De herkenning van de verdachte door verbalisanten op deze beelden werd door het hof als betrouwbaar beschouwd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en aan het als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, en het hof heeft deze straf in hoger beroep bevestigd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die hij had veroorzaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000774-13
Datum uitspraak: 23 mei 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-656663-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is voor het overige ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met daarin (onder meer) twee, althans een of meer, paspoort(en) en/of een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4.
hij op of omstreeks 15 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (rug)tas met daarin (onder meer) een tablet/ipad met bijbehorende hoes (merk Apple) en/of een camera (merk Panasonic) en/of een hoes (merk Samsonite) en/of twee, althans een of meer, bril(len) (merk Ray Ban) en/of een navigatiesysteem en/of een tablet (Sony E-Reader) en/of een verrekijker (merk Nikon Travelite) en/of een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 maart 2012 tot en met
14 oktober 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
6.
hij op of omstreeks 28 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet (oud), in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere bewijsconstructie dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 maart 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas met daarin twee paspoorten en een mobiele telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [benadeelde 1];
4.
hij op 15 juli 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas met daarin een iPad met bijbehorende hoes (merk Apple) en een camera (merk Panasonic) en een hoes (merk Samsonite) en twee brillen (merk Ray Ban) en een navigatiesysteem en een Sony E-Reader en een verrekijker (merk Nikon Travelite) en een mobiele telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [benadeelde 2];
5.
hij in de periode van 16 maart 2012 tot en met 14 oktober 2012 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
6.
hij op 28 oktober 2011 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet (oud) tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen onder 1, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van bewijsverweren

Ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde
De raadsman heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebezigd. Allereerst kan niet worden uitgesloten dat de verbalisanten zijn beïnvloed in hun herkenningen, doordat zij toegang zouden hebben gehad tot elkaars processen-verbaal en zij allen onderdeel uitmaakten van hetzelfde doelgroepenteam, waarbij beelden ‘en plein publique’ zouden worden getoond. Voorts zouden de herkenningen onvoldoende specifiek zijn en de camerabeelden van een dermate slechte kwaliteit dat daarop geen karakteristieken van een persoon zijn waar te nemen. Tot slot zou het contact tussen de verdachte en de verbalisanten onvoldoende zijn geweest om de verdachte op die camerabeelden te kunnen herkennen en zouden de verbalisanten vooringenomen zijn, omdat de verdachte bij de politie reeds als bagagedief bekend stond.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2012 (dossierpagina 75) en een proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2012 (dossierpagina 78) is de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] onderscheidenlijk verbalisant [verbalisant 2] herkend op camerabeelden van 16 maart 2012. In aanvullende processen-verbaal van 1 en 6 november 2013 hebben de verbalisanten voornoemd nader gerelateerd op grond van welke specifieke kenmerken zij de verdachte op die camerabeelden hebben herkend. Voorts blijkt uit die processen-verbaal dat beiden de verdachte meermalen hebben geobserveerd en dat zij de verdachte een keer in september 2011 hebben aangehouden. Beide verbalisanten zijn lid van het doelgroepenteam dat als taak heeft het bestrijden van bagagediefstallen en zakkenrollerij en hebben daarin een ruime ervaring.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2012 (dossierpagina 126) en een proces-verbaal van bevindingen van 22 augustus 2012 (dossierpagina 142) is de verdachte door verbalisant [verbalisant 3] onderscheidenlijk verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] herkend op camerabeelden van 15 juli 2012. In aanvullende processen-verbaal van 1 en 6 november 2013 hebben de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] nader gerelateerd op grond van welke specifieke kenmerken zij de verdachte op de camerabeelden hebben herkend. Voorts blijkt uit die processen-verbaal dat verbalisant [verbalisant 3] de verdachte op 28 oktober 2011 heeft aangehouden voor een ander incident en dat hij de verdachte sindsdien meermalen heeft geobserveerd en dat verbalisant [verbalisant 4] de verdachte meermalen op beeldmateriaal van diefstallen heeft gezien waarvoor verdachte is veroordeeld en dat hij de verdachte in september 2011 heeft gezien in verband met een aanhouding. Beide verbalisanten zijn lid van het doelgroepenteam dat als taak heeft het bestrijden van bagagediefstallen en zakkenrollerij en hebben daarin een ruime ervaring.
Ter terechtzitting van 2 augustus 2013 zijn de camerabeelden van 16 maart 2012 (camera CASDZ-CAM061112) door het hof bekeken. Deze camerabeelden, alsook de fotoprints daarvan en de fotoprints van de camerabeelden van 15 juli 2012, zoals deze zich in het dossier bevinden, geven het hof geen aanleiding om aan bovenstaande herkenningen door de verbalisanten te twijfelen. Nu evenmin is gebleken van beïnvloeding of vooringenomenheid van de verbalisanten, acht het hof deze herkenningen voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte, voor zover hij aanwezig was bij het tenlastegelegde onder 1 en 4, zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van die tenlastegelegde feiten.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 30 mei 2012 (dossierpagina 63) bevonden zich op 16 maart 2012 drie manspersonen op het station Amsterdam Zuid, waarvan één van die personen is herkend als zijnde de verdachte, welke herkenning het hof, zoals hiervoor overwogen, betrouwbaar acht. Verbalisant [verbalisant 5] ziet op camerabeelden dat deze drie personen zich op perron 2 van genoemd station ophouden en langs het latere slachtoffer lopen dat zojuist uit de trein was gestapt en een koffer met daarop een handtas op het perron had neergezet. Vlak nadat zij het slachtoffer zijn gepasseerd, blijven de drie personen stil staan en voeren zij kort overleg met elkaar. Daarna loopt een van hen met een boog om het slachtoffer heen en spreekt deze aan, waarbij het slachtoffer met zijn rug in de richting van zijn bagage staat. Een ander neemt vervolgens de handtas van het slachtoffer weg. Gedurende deze handelingen blijft de verdachte, op het perron staan, waarbij hij de omgeving in de gaten houdt. Nadat de handtas is weggenomen, loopt de persoon die de handtas heeft weggenomen gelijk in de richting van de verdachte. Vervolgens gaat die persoon de trap af, kort daarna gevolgd door verdachte en de andere persoon.
Gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat bij het wegnemen van de handtas zodanig nauw en bewust is samengewerkt door de verdachte en de andere twee personen dat sprake is van medeplegen van diefstal.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde overweegt het hof dat [benadeelde 2] aangifte heeft gedaan van diefstal van haar rugtas (dossierpagina 116). Deze zou op 15 juli 2012 omstreeks 17:28 uur zijn weggenomen toen zij zich in de trein bevond vanuit Schiphol en stilstond bij het perron van station Amsterdam Zuid.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 2 september 2012 (dossierpagina 126) bevond een persoon die is herkend als zijnde de verdachte, welke herkenning het hof, zoals hiervoor is overwogen, betrouwbaar acht, zich op 15 juli 2012 omstreeks 17:28 uur op perron 2 van station Amsterdam Zuid. Als rond dat tijdstip een trein op spoor 2 van genoemd station binnenkomt, loopt de verdachte direct en doelgericht naar een bepaalde deur van die trein en stapt hij via die deur in. Ongeveer 1 minuut later stapt een persoon die is herkend als zijnde medeverdachte [medeverdachte] uit die trein met een tas over zijn schouder. [medeverdachte], die ongeveer een half uur eerder samen met de verdachte op het station was, had deze tas eerder niet bij zich. [medeverdachte] wordt gevolgd door de verdachte, die via dezelfde deur uitstapt en daarbij kennelijk op een knop heeft gedrukt om de deur te sluiten; net na het uitstappen gaat de deur namelijk automatisch dicht, terwijl de overige deuren van de trein geopend blijven. [medeverdachte] en de verdachte verlaten vervolgens samen het station.
Gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat bij het wegnemen van de rugtas zodanig nauw en bewust is samengewerkt door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat sprake is van medeplegen van diefstal.
Voorwaardelijke verzoeken
Indien het hof tot een veroordeling zal komen ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde, heeft de verdediging verzocht om de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als getuige te horen over de vraag welke context-info bij hen aanwezig was met betrekking tot het opsporingsonderzoek, of zij zijn benaderd voor de herkenning en zo ja, op welke wijze, en of zij onderling contact hebben gehad en voorafgaande aan de herkenning bekend waren met de herkenning van de ander.
Het hof overweegt als volgt.
Hoewel door de verdediging niet is onderbouwd waarom zij de verbalisanten op die punten als getuige wenst te horen, ligt hier kennelijk aan ten grondslag dat de verbalisanten bij hun herkenning van de verdachte mogelijk zouden zijn beïnvloed. Nu door de verdediging daaromtrent niets is aangedragen en zich overigens in het dossier geen enkele aanwijzing daarvoor bevindt, acht het hof een getuigenverhoor van die verbalisanten niet noodzakelijk. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de inhoud van aan haar pleitnota gevoegde wetenschappelijke conclusies aannemelijk zouden hebben gemaakt, althans niet zouden hebben uitgesloten, dat zich in de onderhavige zaak valkuilen hebben voorgedaan met als resultaat een valse herkenning. Indien het hof tot een veroordeling zal komen ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde, heeft de verdediging daarom verzocht [getuige] als deskundige te horen over context-info, de frequentie van en het laatste contact tussen de verbalisanten en de verdachte en de verbalisanten onderling en de briefings waarop beelden van het tenlastegelegde zouden zijn getoond en de te onderscheiden scenario’s van herkenning.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Hiervoor heeft het hof reeds geconcludeerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebezigd. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat de verbalisanten die de verdachte hebben herkend een ruime ervaring hebben in het doelgroepenteam dat zich bezig houdt met het bestrijden van bagagediefstallen en zakkenrollerij en dat zij in dat verband de verdachte meermalen hebben geobserveerd en ook contact met de verdachte hebben gehad in verband met een aanhouding. Door de verdediging is onvoldoende aangevoerd om aan de betrouwbaarheid van die herkenningen te twijfelen, zodat het horen van [getuige] dienaangaande niet noodzakelijk is. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van het onder 5 en 6 tenlastegelegde
De verdediging heeft - kort gezegd - aangevoerd dat sprake zou zijn van overmacht aan de zijde van de verdachte, omdat hij niet uitzetbaar zou zijn.
Het hof overweegt dat de verdachte een beroep op overmacht niet toekomt, nu uit de stukken uit het dossier blijkt dat de verdachte zijn terugkeer juist stelselmatig heeft belemmerd door onder meer onjuiste informatie op te geven aan de autoriteiten die zich met zijn terugkeer hebben bezig gehouden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 4 bewezen verklaarde levert op telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 5 en 6 bewezen verklaarde levert op telkens:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 4, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee buitengewoon ergerlijke bagagediefstallen, waarbij in de trein of het perron reizigers van een rugzak/tas met inhoud zijn beroofd. Verdachte heeft daarbij telkens in een bewust samenwerkingsverband met een ander of anderen gehandeld, waarbij telkens werd toegeslagen als het slachtoffer even moet zijn afgeleid. Dergelijke diefstallen veroorzaken zeer veel hinder. Naast het feit dat de verdachte zijn slachtoffers heeft gedupeerd, heeft hij door dit handelen ook het gevoel van veiligheid in het algemeen aangetast.
Voorts heeft de verdachte als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Daarmee heeft de verdachte het op basis van de Vreemdelingenwet gevoerde vreemdelingenbeleid ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
In navolging van de rechtbank heeft het hof bij het bepalen van de straf acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Gelet hierop en gelet op het feit dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld en op zeer geraffineerde wijze te werk is gegaan, is het hof van oordeel dat een straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd onvoldoende recht doen aan de gegeven situatie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf, gelijk aan de gevangenisstraf die door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden.
Daar waar door de verdediging nog is aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de terugkeer van de verdachte in de weg zou staan, overweegt het hof dat uit een proces-verbaal van W.A.M. Zaal van 24 april 2014 voldoende blijkt dat de terugkeerprocedure geheel is doorlopen, zodat de Terugkeerrichtlijn zich daartegen niet verzet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.395,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 845,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 557,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 457,96. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 845,00 (achthonderdvijfenveertig euro) als vergoeding voor materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van
€ 845,00 (achthonderdvijfenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 457,96 (vierhonderdzevenenvijftig euro en zesennegentig eurocent) als vergoeding voor materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van
€ 457,96 (vierhonderdzevenenvijftig euro en zesennegentig eurocent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2014.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]