ECLI:NL:GHAMS:2014:4612

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
200.128.137/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor een minderjarig en een meerderjarig kind; ingangsdatum; behoefte; draagkrachtvergelijking

In deze zaak gaat het om de vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor zowel een minderjarig als een meerderjarig kind. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is vastgesteld. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De man en de vrouw zijn in 1995 gehuwd en hebben twee kinderen, [kind a] en [kind b]. Na hun scheiding in 2001 zijn de kinderen bij de vrouw gaan wonen. De vrouw heeft verzocht om een hogere bijdrage dan de door de rechtbank vastgestelde € 119,- per kind per maand, terwijl de man verzoekt om de bijdrage voor [kind a] op nihil te stellen en voor [kind b] op € 35,25 per maand. Het hof heeft de zaak behandeld op 5 maart 2014, waarbij de man en de vrouw aanwezig waren, maar [kind a] niet. Het hof heeft de behoefte van de kinderen aan een onderhoudsbijdrage vastgesteld op basis van het netto besteedbare gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. De man heeft betoogd dat de behoefte te hoog is vastgesteld, maar het hof heeft dit niet gevolgd. De draagkracht van zowel de man als de vrouw is vastgesteld op basis van hun jaaropgaven over 2012 en 2013. Het hof heeft geoordeeld dat de man een bijdrage van € 87,- per kind per maand moet betalen van 26 juni 2012 tot 1 januari 2013, en € 105,- per kind per maand vanaf 1 januari 2013. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe bijdrage is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 juni 2014
Zaaknummer: 200.128.137/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/193806 / FA RK 12-2166
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. Haverkort te Purmerend,
tegen

1.[…],

2. […],
beiden wonende te […],
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. de Groot te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant, geïntimeerde sub 1 en geïntimeerde sub 2 worden hierna respectievelijk de man, de vrouw en [kind a] genoemd.
1.2.
De man is op 5 juni 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/193806 / FA RK 12-2166.
1.3.
De man heeft op 6 juni 2013 een nader stuk ingediend.
1.4.
De vrouw en [kind a] hebben op 15 augustus 2013 een verweerschrift ingediend en hebben daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
De man heeft op 23 oktober 2013 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vrouw en [kind a] ingediend.
1.6.
De vrouw en [kind a] hebben op 7 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
De man heeft op 13 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.8.
De man heeft op 18 februari 2014 nadere stukken ingediend.
1.9.
De vrouw en [kind a] hebben op 26 februari 2014 nadere stukken ingediend.
1.10.
De zaak is op 5 maart 2014 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun advocaat. [kind a] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Hij heeft de vrouw gemachtigd om in deze zaak namens hem verweer te voeren, zelfstandig appel in te stellen en ter zitting namens hem het woord te voeren.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn [in] 1995 gehuwd. Zij zijn uit elkaar gegaan in 2001. Hun huwelijk is op 7 september 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 augustus 2001 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1995 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2000 (hierna tezamen: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vrouw.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1962. Hij is op 20 augustus 2008 gehuwd met mevrouw [y] (hierna: de stiefmoeder). De stiefmoeder heeft twee kinderen: […] (hierna: [zoon]), geboren [in] 1994, en […] (hierna: [dochter]), geboren [in] 1997. De man vormt samen met de stiefmoeder, [zoon] en [dochter] een gezin.
De stiefmoeder is werkzaam in loondienst bij […] Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 4.838,-.
De man is werkzaam in loondienst bij […] (hierna: [bedrijf]). Blijkens de jaaropgaven over 2001, 2012 en 2013 bedroeg zijn fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 22.614,- (dan wel ƒ 49.835,-), € 30.706,- en € 30.674,-.
Aan huur en enige servicekosten betaalt hij € 444,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 143,- per maand.
Hij heeft een schuld aan [bedrijf] in verband met een op 19 november 2013 geleend bedrag van € 4.000,-.
Op 18 juli 2012 bedroeg zijn schuld aan de gemeente Zandvoort vanwege een verhaalsbijdrage € 1.919,-.
Op 2 augustus 2012 bedroeg zijn schuld aan de Belastingdienst in verband met zorgtoeslag over het jaar 2009 € 369,-.
Op 2 augustus 2012 bedroeg zijn schuld aan de Belastingdienst in verband met huurtoeslag over 2009 € 680,-.
Zijn echtgenote heeft een schuld aan Santander. Hij betaalt hierop € 24,- per maand aan aflossing.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1971.
Zij is werkzaam in loondienst bij […] Blijkens de jaaropgaven over 2012 en 2013 bedroeg haar fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 25.372,- en € 25.269,-.
Aan huur en enige servicekosten betaalde zij tot 1 juli 2013 € 522,- per maand. De huurtoeslag bedroeg in 2012 € 2.072,- op jaarbasis en 2013 € 1.468,- op jaarbasis.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 135,- per maand. De zorgtoeslag bedroeg in 2012 € 623,- op jaarbasis en in 2013 € 508,- op jaarbasis.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] vast te stellen van € 345,- per kind per maand, vanaf 1 mei 2012. Bij de bestreden beschikking is een door de man te betalen bijdrage bepaald van € 119,- per kind per maand met ingang van 26 juni 2012.
3.2.
De man verzoekt, na zijn verzoek bij verweerschrift in incidenteel appel te hebben gewijzigd, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair de bijdrage ten behoeve van [kind a] op nihil te stellen en de bijdrage ten behoeve van [kind b] op – naar het hof begrijpt – € 35,25 per maand te bepalen, subsidiair beide bijdragen te bepalen op € 35,25 per kind per maand.
3.3.
De vrouw en [kind a] verzoeken het verzoek in principaal appel van de man af te wijzen. In incidenteel appel verzoeken zij, met vernietiging van de bestreden beschikking, zowel de door de man te betalen bijdrage in Wesleys kosten van levensonderhoud en studie als de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind b] met ingang van 1 mei 2012 te bepalen op € 345,- per kind per maand, althans deze bijdragen te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten.
3.4.
De man verzoek het verzoek in incidenteel appel van de vrouw en [kind a] af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel appel
4.1.
Het hof ziet, gezien de onderlinge samenhang van de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep, aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
4.2.
Aan de orde is de vraag of en zo ja, met welk bedrag de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel de kosten van levensonderhoud en studie van [kind a] en [kind b], alsook met ingang van welke datum hij dit dient te doen.
4.3.
Het hof zal – net zoals de rechtbank – 26 juni 2012, te weten de datum waarop het inleidend verzoekschrift door de vrouw is ingediend, als ingangsdatum hanteren voor de te bepalen kinderbijdrage. Vanaf deze (gebruikelijke) ingangsdatum kon de man immers rekening houden met de mogelijkheid, dat een bijdrage zou worden bepaald. Dat de man reeds eerder kennis had van het inleidend verzoek heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende onderbouwd, zodat het hof haar hierin niet volgt.
4.4.
De behoefte van [kind a] en [kind b] aan een onderhoudsbijdrage staat ter discussie. Deze dient te worden bepaald aan de hand van het netto besteedbare gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van de man en de vrouw, dat in 2001 is ontbonden. Wat [kind a] betreft geldt deze berekeningswijze slechts voor de periode waarin hij minderjarig was. De man heeft betoogd dat hun behoefte door de rechtbank op basis van een onjuist inkomen is berekend op een te hoog bedrag. De door de man berekende lagere behoefte is bestreden door de vrouw en [kind a].
Het hof zal voor het bepalen van het netto besteedbare gezinsinkomen de jaaropgave van de man over 2001 hanteren, nu gebleken is dat partijen het daarover eens zijn. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw in 2001 eveneens inkomsten had. Het hof berekent het netto besteedbare gezinsinkomen in 2001, gelet op de belastingheffing in dat jaar, op € 1.480,- per maand. Daarbij is rekening gehouden met een aanspraak op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting (zoals vermeld op de jaaropgave van de man), de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting. Toepassing van de daartoe te hanteren tabel leidt tot een totale behoefte van de kinderen in 2001 van € 313,- per maand. Anders dan de man heeft betoogd, behoort het kindgebonden budget niet in aanmerking te worden genomen bij het bepalen van de behoefte vanaf 2001. Het kindgebonden budget bestond nog niet in 2001. Bovendien vormt de omstandigheid dat met ingang van 1 april 2013 nieuwe voor het berekenen van kinderalimentatie toe te passen normen gelden, volgens welke het kindgebonden budget per 1 januari 2013 in de vaststelling van de behoefte wordt verwerkt, onvoldoende grond om de behoefte vanaf één dezer data opnieuw te berekenen.
De totale behoefte van de kinderen is na indexering tot 2012 en 2013 respectievelijk € 402,- en € 409,- per maand.
4.5.
De man stelt dat [kind a] vanaf [datum] 2013, de datum waarop hij meerderjarig is geworden, in het geheel geen behoefte meer heeft aan een onderhoudsbijdrage. Dit is bestreden door de vrouw en [kind a]; volgens hen had de rechtbank Wesleys behoefte behoren te bepalen, hoewel deze thans nog niet kan worden vastgesteld bij gebreke van de daarvoor benodigde gegevens. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat [kind a] is gestopt met zijn opleiding aan het ROC te Amsterdam, omdat hij in het vorige schooljaar te weinig studiepunten heeft gehaald. De financiële tegemoetkoming die hij toen van DUO ontving, is stopgezet. [kind a] is volgens de vrouw van plan na de zomer van dit jaar te beginnen met een opleiding aan het Centraal Instituut Opleiding Sportleiders (CIOS). Thans zit hij in een tussenjaar waarin hij werkt noch naar school gaat.
Het hof wijst in dit verband op artikel 1:395b juncto artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin – kort gezegd – wordt bepaald dat een door de rechter vastgesteld bedrag dat de onderhoudsplichtige voor de opvoeding en verzorging van een minderjarig kind moet betalen, bij het bereiken van de meerderjarigheid van het kind van rechtswege wordt geconverteerd in een bedrag dat ter zake van levensonderhoud en studie van het meerderjarige kind (tot de leeftijd van 21 jaar) moet worden betaald. Voor het standpunt van de man is derhalve geen steun te vinden in het recht. Daartegenover staat dat de vrouw en [kind a] niet inzichtelijk hebben gemaakt dat [kind a] vanaf [datum] 2013 behoefte heeft aan een hogere bijdrage dan het tijdens zijn minderjarigheid vastgestelde bedrag. Het hof zal dan ook geen hogere bijdrage vaststellen ten behoeve van [kind a] vanaf [datum] 2013, dan de bijdrage die hierna zal worden vastgesteld tijdens zijn minderjarigheid.
4.6.
Voorts dient de draagkracht van zowel de man als de vrouw te worden vastgesteld. Nu het gaat om een bijdrage vanaf 26 juni 2012 zal de draagkracht worden berekend aan de hand van de tot 1 april 2013 geldende, voor het berekenen daarvan toe te passen normen.
4.7.
Bij het bepalen van de draagkracht van zowel de man als de vrouw zal het hof het inkomen zoals dat blijkt uit hun jaaropgaven over 2012 en 2013 tot uitgangspunt nemen. De man heeft nog naar voren gebracht dat zijn gezondheid is achteruitgegaan en dat dit naar verwachting invloed zal hebben op zijn inkomen. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding aan zijn zijde van een lager inkomen uit te gaan. De inkomensdaling betreft immers een toekomstige onzekere gebeurtenis waarop het hof niet vooruitloopt.
Volgens de toe te passen gebruikelijke normen wordt bij het vaststellen van kinderalimentatie ervan uitgegaan dat de nieuwe echtgenote van de onderhoudsplichtige in eigen onderhoud kan voorzien. Dat is niet anders indien die echtgenote slechts geringe inkomsten heeft, nu ingevolge artikel 1:400 lid 1 BW de onderhoudsplicht jegens kinderen voorgaat boven die jegens alle andere onderhoudsgerechtigden. Dat er vanwege medische beperkingen van de stiefmoeder grond bestaat van dit wettelijk uitgangspunt af te wijken, is door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de stiefmoeder voor wat betreft de toepassing van de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage buiten beschouwing dient te worden gelaten. Ten aanzien van de man zal derhalve de bijstandsnorm voor een alleenstaande worden gehanteerd. Daarnaast zal – net zoals de rechtbank heeft gedaan – de helft van de huurlasten aan de stiefmoeder worden toegerekend. Daarbij is in aanmerking genomen de verklaring van de man ter zitting in hoger beroep dat de stiefmoeder in 2013 ongeveer eenzelfde aantal uren heeft gewerkt als in 2012. Bovendien zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, waarvoor hij in aanmerking komt omdat [dochter] bij hem woont ([zoon] is meerderjarig).
De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrouw samenwoont met haar partner en zij haar woonlasten hierdoor met hem kan delen, terwijl dit door de vrouw is weersproken; het hof volgt hem hierin dan ook niet. De vrouw zal derhalve als alleenstaande worden aangemerkt en ten aanzien van haar zal de daarbij behorende bijstandsnorm worden gehanteerd. Wel zal aan haar zijde rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, de alleenstaande-ouderkorting en tot 1 januari 2013 de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waarvoor zij in aanmerking komt / kwam omdat de kinderen bij haar wonen. De huurlasten die zij tot 1 juli 2013 heeft betaald, zullen in aanmerking worden genomen.
De huur- en zorgtoeslagen van de vrouw over de jaren 2012 en 2013 zoals die uit de door haar ingediende stukken blijken, zullen in aanmerking worden genomen. Dat de vrouw de over 2013 ontvangen toeslagen (gedeeltelijk) heeft moeten terugbetalen, heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De schuld van de man aan [bedrijf] houdt verband met advocaatkosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten worden niet aangemerkt als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de kinderen. De man deelt dit uitgangspunt, zo is door zijn advocaat ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht. Met de schuld aan [bedrijf] zal het hof dan ook geen rekening houden. Ditzelfde geldt voor de schuld aan de gemeente Zandvoort en de schulden aan de Belastingdienst in verband met huur- en zorgtoeslag over het jaar 2009. Volgens de vrouw kunnen deze schulden niet worden aangemerkt als een noodzakelijke last die ten opzichte van de kinderen als een redelijke uitgave kan worden beschouwd. Dat sprake is van het tegendeel, is door de man in onvoldoende mate naar voren gebracht dan wel door middel van stukken inzichtelijk gemaakt. Daar komt bij dat ten aanzien van de schulden aan de gemeente Zandvoort en aan de Belastingdienst onduidelijk is gebleven of en zo ja, in hoeverre deze nog steeds (volledig) bestaan. De verklaring van de man ter zitting in hoger beroep dat de schuld aan Santander verband houdt met een schuld aan Rabobank die stamt uit het huwelijk van de man en de vrouw, is door de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze schuld zal derhalve door het hof aan zijn zijde in aanmerking worden genomen.
Het hof zal – net zoals de rechtbank – aan de zijde van de vrouw rekening houden met niet-vergoede reiskosten van € 129,- per maand, nu hiertegen in hoger beroep niet is gegriefd.
Van de aanwezige draagkracht acht het hof volgens de toe te passen gebruikelijke normen 70% beschikbaar voor kinderalimentatie.
4.8.
Dit leidt ertoe dat de man en de vrouw een voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht hadden van respectievelijk € 552,- en € 541,- per maand in 2012 en van respectievelijk € 635,- en € 451,- per maand in 2013.
4.9.
Vaststaat dat de man niet alleen onderhoudsplichtig is jegens [kind a] en [kind b], maar ook jegens [dochter] en [zoon]. Uitgangspunt is dat in het geval iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit zijn eerste en uit zijn tweede huwelijk/relatie, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om volledig aan die verplichtingen te voldoen, het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte. Aangezien het hof geen zicht heeft gekregen op de behoefte van [dochter] en [zoon], zal het ervoor worden gehouden dat deze gelijk is aan die van [kind a] en [kind b], zoals hierboven onder 4.4 is berekend. Wel acht het hof het redelijk van deze behoefte slechts een derde deel ten laste van de draagkracht van de man te brengen. Zowel de stiefmoeder als de biologische vader(s) van [dochter] en [zoon] is/zijn naast de man onderhoudsplichtig jegens hen. Van de stiefmoeder kan worden gevergd dat zij, naast haar bijdrage aan de woonlasten van de man en haarzelf, een deel van de kosten van [dochter] en [zoon] draagt. De man heeft nog betoogd dat niet ervan mag worden uitgegaan dat de biologische vader(s) van [dochter] en [zoon] een bijdrage in hun kosten levert/leveren. Hij heeft/Zij hebben volgens de man nooit een dergelijke bijdrage geleverd en doet/doen dit ook thans niet, terwijl de stiefmoeder geen contact meer met hem/hen heeft. Het hof ziet hierin echter onvoldoende grond om niet een deel van de kosten van [dochter] en [zoon] voor rekening van hun biologische vader(s) te laten.
Dit leidt ertoe dat de man vanaf 26 juni 2012 tot 1 januari 2013 € 414,- per maand en vanaf 1 januari 2013 € 477,- beschikbaar heeft aan draagkracht ten behoeve van [kind a] en [kind b].
4.10.
Uit een vergelijking van de draagkracht die de man en de vrouw beschikbaar hebben voor een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind a] en [kind b], volgt dat de man en de vrouw vanaf 26 juni 2012 tot 1 januari 2013 respectievelijk 43% en 57% en vanaf 1 januari 2013 respectievelijk 51% en 49% van de kosten van [kind a] en [kind b] dienen te dragen. Dit leidt tot een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van hen van € 173,- per maand met ingang van 26 juni 2012 tot 1 januari 2013 en van € 209,- per maand met ingang van 1 januari 2013.
4.11.
Het vorenoverwogene heeft tot gevolg een de door de man te betalen bijdrage in de kosten verzorging in opvoeding dan wel in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind a] en [kind b] van (afgerond) € 87,- per kind per maand met ingang van 26 juni 2012 tot 1 januari 2013 en van (afgerond) € 105,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2013.
4.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind a] en [kind b] van € 87,- (ZEVENENTACHTIG EURO) per kind per maand met ingang van 26 juni 2012 tot 1 januari 2013;
bepaalt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind a] en [kind b] van € 105,- (EENHONDERD VIJF EURO) per kind per maand met ingang van 1 januari 2013;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. C.A. Joustra en mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.